1) | door |
|
Dat is, zo zeker als gij deze toekomst van Christus en onze toevergadering tot Hem gelooft en verwacht. Anderen zetten het over: wat aangaat de toekomst; enz. namelijk waarvan hij in den voorgaande brief, 1 Thess. 4:5, had gesproken, hetwelk enigen onder hen niet wel schenen verstaan te hebben, waarom hij hen daarvan hier nader onderricht. Doch het eerste komt met de Griekse woorden het best overeen.
|
|
2) | onze toevergadering |
|
Namelijk ten uitersten dage, in Zijne heerlijkheid, waarvan hij in den voorgaanden brief, 1 Thess. 4:16, had gehandeld.
|
|
3) | bewogen |
|
Ene gelijkenis genomen van de baren der zee, die door verschillende winden herwaarts en derwaarts worden gedreven.
|
|
4) | van verstand |
|
Dat is, van de rechte mening over dit artikel des geloofs. Anderen nemen het voor het wezenlijk verstand der mensen zelf, die, wanneer zij zulke voorzeggingen van Christus' tweede komst, met uitdrukking van dag en uur, beginnen aan te nemen, dan gelijk uitzinnige mensen plegen gedreven te worden, gelijk eertijds zodanigen onder de Chiliasten (voorstanders van het duizendjarig rijk) zijn geweest, en in onzen tijd onder enige soorten van drijvers.
|
|
5) | verschrikt |
|
Of, ontroerd, ontzet, gelijk men pleegt over een haastig en onverwacht groot geroep van woelende mensen ontzet te worden.
|
|
6) | door geest |
|
Dat is, door voorwending van geestelijke openbaringen, welke zulke lieden plegen voort te brengen. Zie ook 1 Joh. 4:1.
|
|
7) | door woord |
|
Of, rede; namelijk als van mij of Timotheus en Silas gehoord. Anderen nemen het voor enige waarschijnlijke redenen hier en daar uit Gods Woord zonder grond bijeengebracht.
|
|
8) | door zendbrief |
|
Namelijk van hen op onzen naam verdicht, dien zodanige lieden ook plegen tevoorschijn te brengen.
|
|
9) | de dag |
|
Namelijk van Christus' tweede komst ten oordeel, alsof die terstond daarna zou geschieden.
|
|
10) | verleide |
|
Dit zegt de apostel, omdat deze lieden de gemeenten onder zulken schijn afkeerden van hun beroep en van hunnen gewonen arbeid, als voortaan onnodig, dewijl Christus in deze Zijne komst aan alles een einde zou maken, en een hemels leven invoeren, waarvan hij in het volgende hfdst. breder zal spreken. Anderen werden daardoor verleid om te twijfelen aan de vastigheid des Evangelies, omdat zij tevergeefs op de belofte dezer toekomst schenen te wachten, gelijk van zodanigen gesproken wordt 2 Petr. 3:3, 2 Petr. 3:8, 2 Petr. 3:9.
|
|
11) | die |
|
Namelijk dag van Christus, waarvan hij terstond had melding gemaakt.
|
|
12) | de afval |
|
Gr. Apostasia; hetwelk enige oude leraars verstaan van den afval veler koninkrijken van het Romeinse rijk, doch beter wordt genomen voor een algemenen afval van de zuiverheid des Evangelies, welken Paulus ook voorzegt 1 Tim. 4: en 2 Tim. 3: 2 Tim. 4: Openb. 11: Openb. 12: en elders. Daar dit woord apostasia in het Nieuwe Testament altijd een afval van de leer betekent, en Paulus hier eigenlijk van de leer ook handelt.
|
|
13) | geopenbaard |
|
Dat is, Zijne geestelijke heerschappij over het Christendom openlijhk zal hebben bekend gemaakte en vbevestigd, gel;ijk dit woord hierna ook gebruikt wordt, 2 Thess. 2:6, 2 Thess. 2:8.
|
|
14) | de mens |
|
Dat is, de antichrist, de mens tot alle zonden overgegeven. Hieruit, gelijk ook uit het volgende woord de zoon, de ongerechtige, enz., willen sommigen besluiten, dat de antichrist, maar een persoon zou zijn, dien zij zeggen, dat drie en een half jaar zal heersen; dat hij al de Joden de gehele wereld door tot zich zal trekken, den tempel te Jeruzalem wederom opbouwen, en zich daarin als God zal laten eren, en alzo alle koninkrijken der aarde onder zijn gebied brengen, enz. Doch dit zijn verdichtselen, strijdende tegen alle menselijk beleid en macht, om den rechten antichrist te verduisteren, daar de werkingen en eigenschappen, die hem hierna, en doorgaans in de Openbaring van Johannes, worden toegeschreven, aan zulke verklaringen geheel vreemd zijn. Daarom, hoewel de antichrist hier onder den naam van een mens wordt beschreven, zo wordt noodzakelijk daaronder, niet één mens alleen, maar ene langdurige opvolging van mensen verstaan, die de een na den ander enerlei, ambt, macht en heerschappij hebben, gelijk zulk een manier van spreken in zodanige voorzeggingen gebruikelijk is. Zie Jes. 10:5 en Jes. 14:12; Jer. 48:40; Dan. 7:17; Hebr. 9:25; 1 Joh. 4:3; Openb. 17:10; te meer, dewijl de apostel in 2 Thess. 2:7, betuigt dat deze verborgenheid der ongerechtigheid nu reeds in zijn tijd begon te werken.
|
|
15) | de zoon |
|
Dat is, die anderen verderft en zelf ten verderve gaat, en daartoe door Gods rechtvaardig oordeel beschikt is. Zie Joh. 17:12; Openb. 9:11.
|
|
16) | tegenstelt |
|
Namelijk tegen Christus en Zijne leer, waarom hij ook de antichrist, dat is tegenchrist wordt genoemd, hetwelk verstaan wordt, niet van hetgeen hij met woorden zal voorgeven, maar dat zijn leer en daden zodanig zullen zijn, dat hij daardoor de ware leer van Christus en Zijn kerk zal zoeken te verdrukken, hoewel hij een anderen schijn zal willen hebben. Daarom worden hem twee hoornen toegeschreven, gelijk het lam, maar hij spreekt nochtans als de draak, en doet de werken van het eerste beest; Openb. 13:11, enz.
|
|
17) | verheft |
|
Dat is, neemt meerder gezag aan, dan iets dat God genoemd wordt in den hemel en op de aarde. Zie Ps. 82:6, en Ps. 115:3; 1 Cor. 8:5. Of, verheft tegen al. Anderen lezen, boven al dat God genoemd wordt.
|
|
18) | in |
|
Of, tegen de tempel Gods. Waardoor de tempel van Jeruzalem niet kan verstaan worden, gelijk enigen voorgeven, overmits deze nu over vijftien honderd jaren verwoest is geweest, en ook verwoest moet blijven, naar de getuigenis des engels, Dan. 9:27, en van Christus Matth. 23:37, Matth. 23:38, en Matth. 24:1, Matth. 24:2. Die ook, zo hij van den antichrist weder gebouwed werd, om daarin geëerd te worden, niet de tempel Gods zou kunnen genoemd worden, maar de tempel van de antichrist, of van den duivel. Maar hierdoor wordt verstaan de gemeente Gods, waar de antichrist zichzelven in of tegen zal zetten, en welke hij met zijne heerschappij zal drukken, gelijk dit woord tempel Gods ook elders in de Schrift wordt gebruikt, 1 Cor. 3:16; 2 Cor. 6:16; 1 Tim. 3:15; 1 Petr. 2:5,enz.; en gelijk het woord zitten ook van de antichrist gebruikt wordt, Openb. 17:15, en Openb. 18:7.
|
|
19) | als een |
|
Namelijk op aarde, zich zelven Goddelijke macht toeschrijvende.
|
|
20) | zichzelven |
|
Dat is, zodanige majesteit, macht en heerschappij aannemende en oefenende, alsof hij God ware.
|
|
21) | hem |
|
Namelijk de antichrist.
|
|
22) | wederhoudt |
|
Dat is, zijn openbaring, of openlijke opkomst nog verhindert en ophoudt. Hierdoor wordt door sommigen verstaan de zuivere prediking van het Evangelie, en de oprechtheid der leraars in de gemeente Gods, die zolang zij in Christus' Kerk zijn behouden, zulke geestelijke heerszucht en dwaling hebben wederstaan en tegengehouden. Doch door meest alle oude leraars en van onzen tijd wordt hierdoor verstaan de opperste autoriteit en aanzien der oude keizers in het Romeinse rijk, die door hunnen wereldlijke macht de opkomende geestelijke macht van den antichrist over de Christenheid heeft wederhouden, totdat hun keizerlijke autoriteit door de Saracenen en Mohammedanen in het Oosten, en door verscheidene barbaarse volken in het Westen, zeer is gebroken en onder den voet gebracht; bij welke gelegenheid deze geestelijke overheersende macht in het Christendom is doorgebroken, en heeft hare heerschappij zelfs over keizers, koningen, prinsen en volken openlijk bevestigd, hetwelk omtrent zes honderd jaren na de geboorte van Christus van velen uit de historiën (geschiedenis) van dien tijd bewezen is. Wie nu deze antichrist is, die deze macht in het Christendom vele honderden jaren heeft overheerst, wordt klaarlijk aangewezen Openb. 13:17, Openb. 13:18.
|
|
23) | weet |
|
Namelijk door de waarschuwing van mij aan u gedaan, hetwelk de apostel daarom hier niet uitdrukt, om, zoals vele ouden menen, de keizers van Rome niet te zeer te vertoornen tegen de Christenen, alzo de Romeinen voorgaven dat hunne heerschapppij geen einde zou hebben in de wereld.
|
|
24) | te |
|
Namelijk van God verordineerd, en den antichrist toegelaten, gelijk hier voor is verklaard.
|
|
25) | de |
|
Dat is, de heimelijk opkomst dezer ongerechtige antichristische heerschappij wordt allengskens in de Kerk van Christus bevorderd, namelijk door den Satan en enige zijner werktuigen, die door begeerte van heersen [gelijk een Diotrephes daarover bestraft wordt, 3 Joh. 9, 3 Joh. 10]; en door invoering van valse en bijgelovige leerlingen en menselijke inzettingen, hier in den Satan, al van de tijden der apostelen af, de hand hebben geboden. Zie 1 Joh. 2:18. Of, de verborgenheid der ongerechtigheid werkt alrede.
|
|
26) | Die hem |
|
Namelijk den antichrist in zijne opkomst wederhoudt, waarvan in het voorgaande vs. is gesproken.
|
|
27) | hij |
|
Namelijk die hem wederhoudt.
|
|
28) | uit |
|
Dat is, alzo gebroken zal worden, en zijn kracht verliezen, dat hij deze opkomende geestelijke heerschappij niet langer zal kunnen wederstaan. Wie deze nu is, is op het voorgaande 2 Thess. 2:6 verklaard.
|
|
29) | alsdan |
|
Dat is, nadat hij nu zijne kracht van wederhouden zal verloren hebben.
|
|
30) | de ongerechtige |
|
Dat is, de antichrist die alzo genoemd wordt, omdat hij zich aan geen wetten zou onderwerpen, maar zichzelf boven alle wetten zou roemen te zijn; gelijk het Griekse woord anomos eigenlijk zonder wet, of wetteloos betekent.
|
|
31) | geopenbaard |
|
Zie hiervoor de aantekening op 2 Thess. 2:3.
|
|
32) | verdoen |
|
Of, verteren. Het Griekse woord analosei betekent eigenlijk spijs, drank, geld, goed, allengskens ombrengen en teniet maken. Alzo zal dan Christus te Zijner tijd ook den antichrist allengskens verdoen, en zijn aanzien benemen in de Christenheid.
|
|
33) | door den Geest |
|
Dat is, door de zuivere prediking des heiligen Evangelies, waardoor de Geest des Heeren krachtig is in de harten der mensen. Zie dergelijke Jes. 11:4; Hebr. 4:12; Openb. 1:16.
|
|
34) | door de verschijning |
|
Dat is, door Zijn verschijning in Zijn laatste komst. Want alsdan zal het beest en de valse profeet gedood en in den poel des vuurs geworpen worden; Openb. 19:20.
|
|
35) | wiens |
|
Namelijk antichrist, waarvan hij in het begin van het voorgaande 2 Thess. 2:8 had gesproken.
|
|
36) | des satans |
|
Dat is, met zodanige werking als de Satan pleegt te gebruiken om de mensen te verleiden, welke werking in de volgende verzen wordt verklaard.
|
|
37) | in |
|
Dat is, kracht van tekenen, of wonderen, die de Satan zal te voorschijn brengen, om de heerschappij en valse leer van den antichrist te bevestigen. Zie Matth. 24:24; Openb. 13:13, enz.
|
|
38) | wonderen |
|
Dat is, die ten dele verzonnen zullen zijn, ten dele van den Satan te weeg gebracht, om zijn dienaars in aanzien, en de arme verblinde mensen in hunnen valse voorgevingen en bijgelovigheden te houden.
|
|
39) | alle |
|
Dat is, allerlei. Want de Satam heeft ene bepaalde macht.
|
|
40) | verleiding |
|
Dat is, tot ongerechtige en valse leer, gelijk het woord waarheid uitwijst, dat daartegen gesteld wordt, en gelijk hierna 2 Thess. 2:12.
|
|
41) | daarvoor |
|
Dat is, in vergelding dat zij, enz., hetwelk het Griekse woord medebrengt. Het is dan ene rechtvaardige straf Gods over de verkeerdheid en ondankbaarheid van zulke mensen, gelijk in het volgende 2 Thess. 2:11 nader uitgedrukt wordt.
|
|
42) | de liefde |
|
Dat is, de waarheid niet lief gehad hebben, en dientengevolgen ook niet geloofd en behouden. Zie dergelijke straf van God over de heidenen, die de natuurlijke kennis Gods niet hebben behouden; Rom. 1:28.
|
|
43) | God |
|
Dat is, God zal den Satan den toom over hen los laten, om zijn kracht van verleiding tegen hen te gebruiken, en zal Zijne genade, die hen nog wederhield, voortaan inhouden, en hen alzo aan hunne eigen begeerten overgeven waardoor zij krachtiglijk tot dwaling zullen gebracht worden. Zie dergelijke oordelen Gods over de ondankbare mensen, Deut. 28:28; 2 Kron. 18:22; Job 12:17; Jes. 19:14; Rom. 1:24, en Rom. 11:8; 2 Cor. 4:3, 2 Cor. 4:4, enz.
|
|
44) | leugen |
|
Dat is, verzonnen en valse leer.
|
|
45) | veroordeeld |
|
Gr. geoordeeld; dat is, veroordeeld, of verdoemd, gelijk meermalen in andere plaatsen.
|
|
46) | de waarheid |
|
Namelijk des Evangelies.
|
|
47) | ongerechtigheid |
|
Dat is, valse en ongerechtige leer, gelijk 2 Thess. 2:10.
|
|
48) | van den beginne |
|
Namelijk der wereld, gelijk Micha 5:1; 1 Joh. 1:1. Dat is, van eeuwigheid, of voor de grondlegging der wereld, Ef. 1:4; hoewel het enige anderen verstaan van het begin toen hun het Evangelie is verkondigd, wanneer hen God door Zijnen Geest uit den verdorven hoop der mensen heeft verkoren, of uitgezonderd; gelijk het woord verkiezen of uitnemen, ook elders wordt genomen. Zie Joh. 15:16, en 1 Cor. 1:27. Dan, de eerste verklaring schijnt op het volgende 2 Thess. 2:14 wel zo bekwamelijk te passen, dewijl de verkiezing, waar Paulus hier van spreekt, voor de roeping gaat, gelijk ook te zien is Rom. 8:29, Rom. 8:30, en Rom. 9:23, Rom. 9:24; maar de dadelijke uitverkiezing uit den verdorven hoop der mensen, die in den tijd geschiedt, volgt na de roeping, dewijl deze uitzondering door de roeping des Evangelies wordt teweeggebracht.
|
|
49) | in heiligmaking |
|
Of door, dat is, welke zaligheid door de heiligmaking des Geestes en het geloof wordt verkregen, en derhalve van uwe eeuwige verkiezing een onfeilbaar merkteken is; Rom. 8:14; 2 Cor. 1:22.
|
|
50) | geloof |
|
Dat is, hetwelk op de waarheid des Evangelies ziet en steunt.
|
|
51) | tot |
|
Dat is, om de eeuwige heerlijkheid door Christus en met Christus te verkrijgen; Rom. 8:17; Openb. 3:21.
|
|
52) | de inzettingen |
|
Gr. overleveringen, overgevingen. Zo noemt de apostel de vermaningen en leringen, die zij van hem hadden ontvangen, zowel de leer, als het leven aangaande, niet alleen als hij bij hen tegenwoordig was, maar ook die hij nu in deze zendbrieven heeft voorgesteld. Zie 1 Cor. 11:2; 2 Thess. 3:6.
|
|
53) | door ons |
|
Namelijk als ik bij u tegenwoordig was.
|
|
54) | een |
|
Dat is een vaste vertroosting, gegrond op de belofte van het eeuwige leven.
|
|
55) | goede |
|
Namelijk van onze verlossing en eeuwige zaligheid; 1 Petr. 1:3, 1 Petr. 1:4.
|
|
56) | in |
|
Dat is, door Zijne genade.
|
|
57) | goed |
|
Dat is, geven dat gij u zelven en anderen met godzalige woorden en werken altijd moogt stichten en versterken.
|
|