1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een psalm1) van Asaf. God staat2) in de3) vergadering Godes; Hij4) oordeelt in het5) midden der goden;
2Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het aangezicht7) der goddelozen aannemen? Sela.
3Doet recht den arme en den wees; rechtvaardigt9) den verdrukte en den arme.
4Verlost den arme en den behoeftige, rukt hem uit der goddelozen10) hand.
5Zij weten11) niet, en verstaan niet; zij wandelen12) steeds in duisternis; dies13) wankelen alle fondamenten der aarde.
6Ik heb wel14) gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten;
7Nochtans15) zult gij sterven als een mens; en als een van de16) vorsten zult gij vallen.17)
8Sta op, o God! oordeel het aardrijk, want Gij bezit alle natien.