|
---|
1 | Een psalm1) van Asaf. God staat2) in de3) vergadering Godes; Hij4) oordeelt in het5) midden der goden;
|
2 | Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het aangezicht7) der goddelozen aannemen? Sela.
|
3 | Doet recht den arme en den wees; rechtvaardigt9) den verdrukte en den arme.
|
4 | Verlost den arme en den behoeftige, rukt hem uit der goddelozen10) hand.
|
5 | Zij weten11) niet, en verstaan niet; zij wandelen12) steeds in duisternis; dies13) wankelen alle fondamenten der aarde.
|
6 | Ik heb wel14) gezegd: Gij zijt goden; en gij zijt allen kinderen des Allerhoogsten;
|
7 | Nochtans15) zult gij sterven als een mens; en als een van de16) vorsten zult gij vallen.17)
|
8 | Sta op, o God! oordeel het aardrijk, want Gij bezit alle natien.
|
|
---|