1)de dag komt den HEERE,
Dat is, daar komt een dag voor den Heere. Anders: de dag des HEEREN komt; of de dag van den Heere komt, dat is, de dag die den Heere bekend is, gelijk in Zach. 14:7 staat. Sommigen verstaan dit van den tijd der verwoesting van Jeruzalem door Vespasianus en Titus; anderen van de vervolging der kerk onder den wreden koning Antiochus, ten tijde der Macchabeën. Anderen duiden dit op den Antichrist en zijne wrede vervolgingen.
 
2)o Jeruzalem!
Versta hierbij, en gij Joodse land.
 
3)alle heidenen
Verg. Ezech. 38:4,6,9,15, en Hab. 1:6. Alle, is hier te zeggen, vele of allerlei, gelijk Jona 2:3.
 
4)de helft der stad
Dat is, een groot deel van de inwoners der stad zal gevankelijk uitgevoerd worden; te weten, van die overgeblevenen, die door de pest, honger, of het zwaard niet omgekomen zijn.
 
5)het overige des volks
Verstaat men deze profetie van de belegering van Jeruzalem door Vespasianus en Titus, zo is het te zeggen dat de godzaligen, vóór de vaste belegering der stad, zullen uitgaan naar het stadje Pella, en alzo bij het leven blijven zullen. Dit is dat derde deel waar de profeet van gesproken heeft, Zach. 13:8,9.
 
6)tegen die heidenen,
Te weten, tegen die volken, die vijanden zijn van Gods kerk.
 
7)gelijk ten dage als Hij gestreden heeft,
Of, gelijk Hij [voor ulieden] placht te strijden in den dag des strijds, namelijk ten tijde van Mozes, Jozua, Gideon, Debora, David, Asa, en op andere tijden meer.
 
8)te dien dage staan op den Olijfberg,
Te weten, ten tijde van Christus, die op den Olijfberg verkeerd heeft, aldaar zijn lijden aangevangen en ten hemel is gevaren. Zie Luk. 22:39; Hand. 1:12.
 
9)die voor Jeruzalem ligt,
Hebr. die voor het aangezicht van Jeruzalem is tegen het oosten. Zie Hand. 1:12.
 
10)in tweeen gespleten worden
Hebr. in zijn midden, of in zijn helft gespleten worden.
 
11)naar het oosten, en naar het westen,
Dat is, in de lengten van het oosten tot het westen toe.
 
12)zodat er een zeer grote vallei zal zijn;
Dat is, zodat er een zeer groot dal tussen die twee helften van den berg zal wezen, en dat men Jeruzalem bescheidenlijk zal kunnen zien liggen, hetwelk tevoren met dezen berg en andere als bedekt lag of verborgen was. Versta dit van het geestelijke Jeruzalem, namelijk de kerk Gods, waarvan de heidenen vóór de komst van Christus, geen kennis hadden; maar dan zullen alle hindernissen, die de heidenen den toegang tot Christus en zijne kerk konden verhinderen of afsnijden, weggenomen worden, en zij zullen een open pas hebben tot dezelven. Verg. Jes. 57:14, en Jes. 62:10.
 
13)gijlieden
O mijne uitverkorenen.
 
14)vlieden
Dat is, haastelijk toelopen, gelijk de vluchtenden plegen te doen. Of, men kan het verstaan van de goddeloze Joden, die door schrik en vrees van straf wegvluchten zouden en ruimte maken voor het aankomende volk des Heeren.
 
15)door de vallei
Anders: tot de vallei mijner bergen; dat is, tot mijne kerk.
 
16)Mijner bergen
Of, der bergen; dat is, dier twee delen van den Olijfberg, die Ik met het doorspijten van den Olijfberg, gemaakt heb.
 
17)Azal,
Anders: tot den berg, dien Hij afgezonderd, of verkoren heeft, te weten, den berg Zion. Hij, te weten, de Heere. De zin is: Daar zal een wijde baan zijn, alzo dat een ieder wel plaats en ruimte hebben zal om de kerk van Christus te kunnen komen. Wat den berg Azal aangaat, is onzeker waar hij ligt, want van dezelven wordt nergens meer gedacht.
 
18)en gij zult vlieden,
Anders: gij zult vinden, zeg ik, gelijk, enz.
 
19)voor de aardbeving
Of, vanwege de aardbeving, of uit vrees der aardbeving. Zie Amos 1:1.
 
20)in de dagen van Uzzia,
Zie de koning Uzzia, 2 Kron. 26:19.
 
21)dan zal de HEERE,
Dit spreekt de profeet in zijn eigen persoon. De zin is: Na de eerste verschijning van Christus, in het vlees, zal de andere volgen ten jongsten dage.
No Link found
 
22)al de heiligen
Dat is, alle engelen. Zie Dan. 8:13.
 
23)met U, o HEERE!
Hier wendt de profeet zijne aanspraak tot Christus, hetwelk, gelijk sommigen menen, daarom geschiedt, omdat de profeet wel geweten heeft, dat die boze Joden hem niet geloven zouden. Verg. Joel 3:11.
No Link found
 
24)dat er niet zal zijn
Dat is, daar zullen gene beurten zijn van licht en duisternis, klaren dag en nacht, het zal een eeuwige dag zijn; zie Jes. 60:19,20; Openb. 21:23, en Openb. 22:5. Doch enigen verstaan dit van het licht van het heilg Evangelie, hetwelk ten tijde van Christus lichten zal. Anderen van de verduistering der zon ten tijde van het lijden van Christus.
 
25)het kostelijke licht,
Dat is, het klare licht, gelijk Job 31:26.
 
26)dikke duisternis.
Hebr. samenstemming, te weten, der duisternis.
 
27)een enige dag zijn,
Dat is, een dag die eeuwig duren zal.
 
28)die den HEERE bekend zal zijn;
De Heere alleen weet wanneer deze dag beginnen zal; Matth. 24:36.
 
29)dag,
Te weten, zulk een dag, die met de zon voortkomt.
 
30)nacht zijn;
Te weten, zulk een nacht, als nu door het wegblijven der zon komt.
 
31)des avonds,
Versta hier door avond den gehelen nacht, of ten tijde van den avond; dat is, als het placht avond te worden. Zie Jes. 60:20; Openb. 21:23.
 
32)te dien dage geschieden,
Ten tijde der verschijning van Christus in het vlees.
 
33)levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen,
Dat is, altijd vloeiende en vliedende. Hierdoor moet men verstaan de gaven van de Heilige Geest , die Christus overvloedig over zijne kerk uitstorten zou; zie Ezech. 47:1; Joel 3:18; Openb. 22:1; verg. Joh. 4:14, en Joh. 7:38.
 
34)de helft van die naar de oostzee,
Dat is, alle gelovigen der ganse wereld, zij zijn waar zij zijn mogen, hetzij tegen den opgang of den ondergang der zon, zullen die geestelijke gaven deelachtig worden.
 
35)de achterste zee aan;
Aldus wordt de Middellandse zee genoemd. Zie Deut. 11:24, en Deut. 34:2.
 
36)zij zullen des zomers en des winters
Dat is, in eeuwigheid en altoosdurend.
 
37)zijn.
Dat is, duren, vlieten. Anders: het zal des zomers, en des winters geschieden.
 
38)de HEERE
Te weten, de Heere Christus Jezus.
 
39)zal de HEERE
Dat is, Hij zal alleen geëerd worden, als zijnde de enige ware God en Zaligmaker, de afgoden zullen uitgeroeid worden; Zach. 13:2.
 
40)zijn, en Zijn Naam een.
Dat is, bekend worden te zijn. Aldus wordt het woord zijn ook gebruikt Joh. 15:8; Gij zult mijne discipelen zijn; dat is, voor mijne discipelen bekend worden.
 
41)Dit ganse land
Te weten, het land van Juda, van het ene einde van het land tot aan het andere. Want Geba [anders] Gibea lag aan den landpaal der Benjaminieten, 1 Kon. 15:22, en Rimmon aan de landpalen van den stam van Juda; Joz. 15:32, en Joz. 19:7; zie van Geba Joz. 21:17; 1 Kon. 15:22, en Jes. 10:29.
 
42)zij zal
Te weten, de stad Jeruzalem, waar door de kerk Gods hier wordt beduid, inzonderheid de kerk van het Nieuwe Testament.
 
43)verhoogd
Dat is, beroemd en heerlijk gemaakt worden.
 
44)bewoond worden in haar plaats;
Dat is, velen zullen zich tot de kerk begeven.
 
45)van de poort van Benjamin af,
Dat is, aan alle plaatsen waar de Heere zijne kerk hebben zal. Van de poort van Benjamin wordt ook gesproken, Jer. 20:2, en Jer. 37:13.
 
46)den toren van Hananeel,
Zie Neh. 3:1, en Neh. 12:39, en Jer. 31:38.
 
47)daarin wonen,
Te weten, in de stad Jeruzalem, dat is in de gemeente Gods.
 
48)daar zal geen verbanning meer zijn;
Dat is, zij zal niet meer verstoord worden, gelijk voordezen geschied is, toen het scheen dat Ik hen geheel verbannen en verstoten had; zie Deut. 2:34.
No Link found
 
49)Jeruzalem
Dat is, de inwoners van Jeruzalem.
 
50)zeker
Hebr. in verzekerdheid.
 
51)wonen.
Of, bewoond worden.
 
52)En dit zal de plage zijn,
Nadat de profeet van den stand en de gelegenheid der gelovigen gesproken heeft, spreekt hij nu hier van de plagen en ellenden der goddelozen.
 
53)die tegen Jeruzalem krijg gevoerd zullen hebben:
Dat is, die kerk Gods bevochten en vervolgd hebben.
 
54)een iegelijks vlees,
Hebr. zijn vlees; dat is, eens ieders vlees, lichaam, leden, of deszelfs vlees, alzo straks, zijne ogen en zijne tong.
 
55)hij op zijn voeten staat,
Dat is, haastelijk, onvoorziens, geen kwaad vermoedende. Zie het voorbeeld in Herodes; Hand. 12:21, enz.
 
56)doen uitteren;
Dat is, ganselijk verderven.
 
57)tong zal in hun mond uitteren.
Met welke zij God en de vromen gelasterd en gesmaad hebben.
 
58)Ook zal het te dien dage geschieden,
De zin is: God de Heere zal hen niet alleen door zijne hand plagen, Zach. 14:12; maar ook door henzelven onder elkander; en ook door zijn volk, Zach. 14:14; verg. Ezech. 30:21, enz.
 
59)een groot gedruis
Of, een groot rumoer, of getrommel, hetwelk hun de Heere aanjagen zal.
 
60)van den HEERE
Hebr. des Heeren.
 
61)aangrijpen,
Hetzij vijandelijkerwijze; of uit angst en vrees, hulp en troost van zijne vriend, metgezel of naaste verzoekende; verg. Richt. 7:22; 1 Sam. 14:20; Ezech. 38:21,22.
 
62)opgaan.
Hetzij om te slaan, of, gelijk het anderen verstaan, om hulp en bijstand te zoeken.
 
63)Juda te Jeruzalem
Dat is, het Joodse volk, de Joden. Anders: ook zult gij, Juda, tegen Jeruzalem strijden.
 
64)strijden;
Te weten, tegen die volken, van wie in Zach. 14:12, gesproken is.
 
65)verzameld worden,
Dat is, weggevoerd worden, het zal verzameld worden om weggevoerd te worden. De zin is: God zal zijne kerk een volkomen overwinning geven over al hare vijanden, alzo dat zij hen zullen plunderen en al hunne goederen roven, gelijk in den krijg geschiedt, als men zijne vijanden heeft overwonnen. Het is een figuurlijke manier van spreken van den krijg en krijgers genomen.
 
66)de plage
De zin is: De Heere zal niet alleen de vijanden zijner kerk verdelgen, maar ook al hunne macht en geweld, mitsgaders al de middelen, die zij gebruikt hebben om Gods volk te bevechten, zal Hij teniet maken.
 
67)der paarden,
Hebr. van het paard, van den muil, enz.
 
68)in diezelve heirlegers geweest zullen zijn,
Versta, de heirlegers dergenen, die rondom Jeruzalem zijn zouden.
 
69)gener plage geweest is.
Te weten, menschenplaag, waarvan in Zach. 14:12,13,14, gesproken is.
 
70)al de overgeblevenen van alle heidenen,
Dat is, al degenen, die de Heere niet zal verdelgd hebben, te weten, alle uitverkorenen, die tot de ware kennis Gods zullen gebracht wezen door de predikatie van het heilg Evangelie.
 
71)optrekken
Te weten, naar Jeruzalem. De Heere zal hen bekeren, alzo dat zij zich ook tot de Christelijke gemeente begeven zullen om den Heere te dienen. De profeet beschrijft hier den inwendigen godsdienst der kerk van het Nieuwe Testament door den uiterlijken godsdienst, die in het Oude Testament is gebruikelijk geweest.
 
72)den Koning, den HEERE der heirscharen,
Dat is, den Heere Christus.
 
73)om te vieren het feest der loofhutten.
Dat is, om God te loven voor zijne weldaden, gelijk het volk Gods placht te doen, als het het feest der loofhutten placht te houden. Zie Lev. 23:34, enz. En onder den naam van dit feest vervat hij allerhande eer, die men Gode te doen schuldig is.
 
74)zo zal er over henlieden geen regen wezen.
Dat is, zij zullen van den Heere niet gezegend worden, maar integendeel zullen zij vervloekt wezen. De regen zijnde een uiterlijk teken van den zegen des Heeren. Verg. Deut. 28:23,24; Jes. 30:23.
 
75)het geslacht der Egyptenaren,
Enigen verstaan hier door de Egyptenaars [die grote vijanden der kerk Gods waren] ook alle andere heidense natiën, vijanden van Gods kerk.
 
76)over dewelke de regen niet is,
Dat is, over welke het gewoonlijk niet regent gelijk over andere landen. Want zeer zelden regent het in Egypte, maar de Nijl bevochtigt gewoonlijk het land tweemalen des jaars. Zie Deut. 11:10. Anders: alhoewel het over hen niet [placht te regenen] zo zal [dan nog] die plaag [over hen komen met] welke de Heere plagen zal die heidenen, die niet, enz. Alsof de Heere zeide: Alhoewel het daar niet regent, zo zullen zij dan nog dezen vloek niet ontgaan, want de plaag, die anderen overkomen zal door de onthouding van den regen, zal hen ook treffen bij andere middelen. Of, aldus: En indien het geslacht der Egyptenaars niet zal optrekken noch komen, zo zal [de regen] over hen niet zijn; de plaag zal er zijn met welke, enz.
No Link found
 
77)de zonde der Egyptenaren zijn,
Dat is, de straf der zonde.
 
78)om te vieren het feest der loofhutten.
Dat is, om den Heere te dienen.
 
79)op de bellen der paarden
Het is in verscheidene landen gebruikelijk, dat de voerlieden hunnen paarden bellen om den hals hangen, menende dat derzelver geklank de paarden enige verlichting of moed aanbrengt.
 
80)staan:
Hebr. zijn.
 
81)DE HEILIGHEID DES HEEREN.
De zin is: dat zelfs de kleinste dingen, ook die in den oorlog tegen Gods volk plachten gebruikt te worden, enz. tot den dienst van God zullen geheiligd zijn. Dit was de titel, die in een gouden plaat voor het voorhoofd van den hogepriester geschreven was. Doch daarvan, zie Exod. 28:36.
 
82)als de sprengbekkens voor het altaar;
Te weten, in menigte en groot getal. De zin is: er zullen overvloedige middelen zijn tot verrichting van den godsdienst, ook dienaars in groot getal, tot verrichting van den godsdienst, gelijk er ook vele offeraars wezen zullen.
 
83)in Jeruzalem en in Juda
Dat is, die te Jeruzalem zullen zijn.
 
84)heilig zijn,
Hebr. heiligheid zijn; dat is, den Heere geheiligd zijn.
 
85)koken;
Te weten, hunne offeranden. Zie 1 Sam. 2:13.
 
86)geen Kanaäniet meer zijn,
Dat is, geen onrein en goddeloos mens. Verg. Openb. 21:27. Zie ook Jes. 35:8, en Joel 3:17. Versta hierbij, maar die in het huis des Heeren zullen zijn en verkeren, die zullen van zonden gereinigd en wedergeboren zijn, Ef. 5:27. Anderen verstaan het aldus: Ten tijde van den Messias zal er geen volk noch natie van den godsdienst of uit den tempel gesloten worden, want die natiën, die tevoren onrein geweest zijn, zullen alsdan heilig en zuiver zijn voor de Heere.