1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Dit nu zijn de priesters1) en de Levieten, die met Zerubbabel,2) den zoon van Sealthiel, en Jesua,3) optogen: Seraja, Jeremia, Ezra,
2Amarja, Malluch,4) Hattus,
3Sechanja, Rehum, Meremoth,
4Iddo, Ginnethoi, Abia,
5Mijamin, Maadja, Bilga,
6Semaja, en Jojarib, Jedaja,
7Sallu, Amok, Hilkia, Jedaja; dat waren de hoofden der priesteren, en hun broederen, in de dagen van Jesua.
8En de Levieten waren: Jesua, Binnui, Kadmiel, Serebja, Juda, Matthanja; hij en zijn broederen5) waren over de dankzeggingen.6)
9En Bakbukja, en Unni, hun broederen, waren tegen hen over in de wachten.
10Jesua nu gewon Jojakim, en Jojakim gewon Eljasib, en Eljasib gewon Jojada,
11En Jojada gewon Jonathan, en Jonathan gewon Jaddua.8)
12En in de dagen van Jojakim9) waren priesters, hoofden der vaderen:10) van Seraja11) was Meraja; van Jeremia, Hananja;
13Van Ezra, Mesullam; van Amarja, Johanan;
14Van Melichu, Jonathan; van Sebanja, Jozef;
15Van Harim, Adna; van Merajoth, Helkai;
16Van Iddo, Zacharia; van Ginnethon, Mesullam;
17Van Abia, Zichri; van Minjamin, van Moadja, Piltai;
18Van Bilga, Sammua; van Semaja, Jonathan;
19En van Jojarib, Matthenai; van Jedaja, Uzzi;
20Van Sallai, Kallai; van Amok, Heber;
21Van Hilkia, Hasabja; van Jedaja, Nethaneel.
22Van de Levieten werden in de dagen van Eljasib, Jojada, en Johanan, en Jaddua, de hoofden der vaderen beschreven; mitsgaders de priesteren, tot het koninkrijk van Darius,12) den Perziaan.
23De kinderen van Levi, de hoofden der vaderen, werden beschreven in het boek der kronieken, tot de dagen van Johanan,13) den zoon van Eljasib,14) toe.
24De hoofden dan der Levieten waren Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen en te danken, naar het gebod van David, den man Gods,15) wacht tegen wacht.16)
25Matthanja en Bakbukja, Obadja, Mesullam, Talmon en Akkub, waren poortiers, de wacht waarnemende bij de schatkamers17) der poorten.
26Dezen waren in de dagen van Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon van Jozadak, en in de dagen van Nehemia, den landvoogd, en van den priester Ezra, den schriftgeleerde.
27In de inwijding18) nu van Jeruzalems muur, zochten zij de Levieten uit al hun plaatsen,19) dat zij hen te Jeruzalem brachten, om de inwijding te doen met vreugde, en met dankzeggingen, en met gezang, cimbalen, luiten, en met harpen.
28Alzo werden de kinderen der zangers verzameld, zo uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, als uit de dorpen20) van de Netofathieten;21)
29En uit het huis van Gilgal,22) en uit de velden van Geba23) en Asmaveth;24) want de zangers hadden zich dorpen gebouwd25) rondom Jeruzalem.
30En de priesters en de Levieten reinigden26) zichzelven; daarna reinigden zij het volk, en de poorten, en den muur.
31Toen deed ik de vorsten van Juda opgaan op den muur; en ik stelde twee grote dankkoren en omgangen, een ter rechterhand27) op den muur, naar de Mistpoort28) toe.
32En achter hen ging Hosaja, en de helft der vorsten van Juda.
33En Azarja, Ezra, en Mesullam,
34Juda, en Benjamin, en Semaja, en Jeremia;
35En van de priesters kinderen met trompetten: Zecharja, de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf;
36En zijn broeders, Semaja, en Azareel, Milalai, Gilalai, Maai, Nethaneel, en Juda, Hanani, met muziekinstrumenten van David,29) den man Gods;30) en Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen.
37Voorts naar de Fonteinpoort, en tegen hen over, gingen zij op bij de trappen van Davids stad, door den opgang des muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, tegen het oosten.
38Het tweede dankkoor nu ging tegenover, en ik achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakoventoren, tot aan den breden muur;
39En van boven32) de poort van Efraim, en boven de Oude poort, en boven de Vispoort, en den toren Hananeel, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan33) in de Gevangenpoort.
40Daarna stonden de beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met mij.
41En de priesters, Eljakim, Maaseja, Minjamin, Michaja, Eljoenai, Zacharja, Hananja, met trompetten;
42Voorts Maaseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de zangers horen, met Jizrahja, den opziener.
43En zij offerden deszelven daags grote slachtofferen, en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd.
44Ook werden ten zelfden dage mannen gesteld over de kameren, tot de schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden35) te verzamelen de delen der wet,36) voor de priesteren en voor de Levieten; want Juda was vrolijk37) over de priesteren en over de Levieten, die daar stonden.38)
45En de wacht huns Gods waarnamen, en de wacht der reiniging,40) ook de zangers,41) en de poortiers, naar het gebod van David en zijn zoon Salomo.
46Want in de dagen van David en Asaf,42) van ouds, waren er hoofden der zangers,43) en des lofgezangs, en der dankzeggingen tot God.
47Daarom gaf gans Israel, in de dagen van Zerubbabel, en in de dagen van Nehemia, de delen der zangers44) en der poortiers, van elk dagelijks45) op zij46)n dag; en zij heiligden voor de Levieten,47) en de Levieten heiligden voor de kinderen van Aaron.48)