1) | dat gedaan worden |
|
Namelijk niet alleen in het bijzonder, maar voornamelijk in de vergadering der gelovigen, alzo de openbare gebeden een deel zijn van de bediening der leraren. Zie Hand. 6:4.
|
|
2) | smekingen, gebeden, |
|
Hoewel deze soorten van gebeden somwijlen wat breder worden genomen, zo kunnen nochtans deze hier bekwamelijk worden onderscheiden, namelijk dat smekingen zijn verbiddingen van allerlei straffen en zwarigheden; gebeden, begeerten van Gods hulp en van allerlei zegen; voorbiddingen, gebeden of ook klachten, die wij bij God doen voor anderen; dankzeggingen, die geschieden voor de weldaden Gods door ons of anderen ontvangen.
|
|
3) | voor alle mensen; |
|
Dat is, voor allerlei mensen, van welk beroep of volk zij zijn, hogen of lagen, gelijk dit woord alle dikwijls in Gods Woord voor allerlei wordt genomen. Zie Matth. 4:23; Luk. 11:42; Ef. 1:3; 1 Cor. 10:25. En dat het woord alle hier zo moet worden genomen, blijkt uit Joh. 17:9; Gal. 5:12; 2 Tim. 4:14; 1 Joh. 5:16; Openb. 6:10, waar betuigd wordt, dat wij voor allen en ieder niet moeten bidden, ja dat de gelovigen ook tegen sommigen hebben gebeden.
|
|
4) | opdat wij een gerust |
|
Dit nemen sommigen als het doel, of de oorzaak, waartoe de overheden in hoogheid gesteld zijn, namelijk opdat wij onder hunne regering in rust zouden mogen leven, gelijk Paulus ook leert, Rom. 13:3,4. Het wordt van anderen ook bekwamelijk gebruikt voor de zaak, om welke wij voor de overheden moeten bidden, daar er dikwijls overheden zijn, gelijk ten tijde der apostelen, die de Kerk Gods vervolgen en zoeken te beletten, dat haar leden in Godzaligheid en rust zouden leven.
|
|
5) | godzaligheid en |
|
Dit gaat den Godsdienst of de eerste tafel van de geboden Gods aan, gelijk het volgende woord eerbaarheid, of zedigheid, op de geboden van de tweede tafel, en op de diensten, die de een den ander schuldig is, slaat. Want de rechte overheden zijn bewaarders, of beschermers, van de beide tafelen der wet.
|
|
6) | dat is goed en |
|
Namelijk te bidden voor alle mensen, gelijk de volgende verzen aantonen.
|
|
7) | alle mensen zalig |
|
Dit woord alle wordt hier ook gebruikt voor allerlei, gelijk blijkt uit 1 Tim. 2:2, waarvan 1 Tim. 2:4 een reden geeft; alsook uit het woord wil, want zo God wil dat alle mensen zalig worden, zo zullen ook allen zalig worden, dewijl God doet al wat Hij wil, Ps. 115:3; Rom. 9:19; Ef. 1:11. En dit wordt ook bewezen uit hetgeen de apostel daarbij voegt, dat God wil dat zij allen tot de kennis der waarheid komen, daar de Schrift getuigt, dat dit is een voorrecht van Gods volk. Zie Ps. 147:19,20; Matth. 11:25; Joh. 6:45; Ef. 2:12, enz. Dat iemand zou willen zeggen, dat God zulks wil, indien de mensen ook willen; dat is de zaligheid ten dele aan Gods wil, ten dele aan des mensen wil hangen, hetwelk strijdt met hetgeen de apostel leert, Rom. 9:16,23, en Rom. 10:20, en Rom. 11:35,36; en doorgaans elders.
|
|
8) | kennis der waarheid |
|
Namelijk in het Evangelie geopenbaard, gelijk de volgende verzen aanduiden.
|
|
9) | één God, er is |
|
Namelijk in het getal; of één enig God, gelijk ook één Middelaar, dat is, één enige Middelaar. Zie Joh. 14:6; Hand. 4:12.
|
|
10) | de Mens Christus Jezus; |
|
Dit zegt Paulus niet om Zijn Godheid van dit Middelaars-ambt uit te sluiten, want Hij is God geopenbaard in het vlees, 1 Tim. 2;16, en God heeft door Zijn bloed Zijn kerk verkregen, Hand. 20:28, maar om aan te wijzen dat Hij in Zijn menselijke natuur het rantsoen voor ons heeft betaald, en dat Hij als een mens ons ook gelijk is, en derhalve alle soorten van mensen door het geloof tot Hem, en tot Zijn offerande een vrijmoedigen toegang hebben. Zie Hebr. 2:10, enz.
|
|
11) | tot een rantsoen |
|
Dat is, voldoening voor de zonde.
|
|
12) | voor allen, zijnde |
|
Namelijk die in Hem geloven. Zie Matth. 20:28; Joh. 10:15; Rom. 3:25.
|
|
13) | de getuigenis |
|
Of om te zijn, de getuigenis te Zijner tijd te openbaren. Of geopenbaard, namelijk van Gods overgrote liefde jegens den mens, gelijk Paulus spreekt Rom. 5:8; of, de Zaligmaker waar de profeten van getuigd hebben, om te Zijner tijd geopenbaard te worden, 1 Petr. 1:11,12.
|
|
14) | te zijner tijd; |
|
Grieks tot eigene tijden; namelijk van God daartoe bestemd, hetwelk de apostel de volheid des tijds noemt, Gal. 4:4.
|
|
15) | Waartoe ik gesteld |
|
Of, tot welk, namelijk getuigenis, waarvan in 1 Tim. 2:6 is gesproken.
|
|
16) | een prediker en |
|
Van de betekenis van dit woord, zie de aantekeningen op Rom. 10:14.
|
|
17) | in Christus, ik lieg |
|
Dat is, door Christus, of bij Christus, een wijze van eed, gelijk Rom. 9:1.
|
|
18) | in alle plaatsen, |
|
Dat is, niet alleen tehuis, en in het bijzonder, maar ook in de vergaderingen der gemeente, waar die ook geschieden. Dit stelt Paulus hierbij, omdat in het Oude Testament de gebeden aan den tempel te Jeruzalem meest gebonden waren, hetwelk ten tijde des Nieuwen Testaments in alle plaatsen zonder uitzondering geschieden mag, naar de voorzegging, Mal. 1:11; Joh. 4:21. Zie ook Matth. 18:19,20.
|
|
19) | heilige handen, |
|
Dat is, die vrij zijn van alle onrecht en verdrukking der onschuldigen. Zie Ps. 26:6; Jes. 1:15,16, en worden ook de heilige handen gesteld tegen de wassingen en reinigingen, die in de wet der ceremoniën gebruikelijk waren. Zie Hebr. 9:10.
|
|
20) | toorn en twisting. |
|
Door het eerste worden bekwamelijk verstaan alle kwade genegenheden des harten tegen den naaste, en door het andere de twijfeling en twisting des gemoeds, of murmurering des ongeloofs tegen Gods beloften, welke beide gebreken uit onze gebeden moeten geweerd zijn. Zie Matth. 5:22,23,24; Jak. 1:6,7,8.
|
|
21) | de vrouwen, in |
|
Namelijk overal, maar inzonderheid, wanneer zij in de openbare vergaderingen verschijnen; want daarvan spreekt hij hier voornamelijk, gelijk uit het volgende blijkt, daar velen van het vrouwelijke geslacht gewend zijn zichzelf meest op te pronken, als zij in zulke vergaderingen moeten verschijnen.
|
|
22) | een eerbaar gewaad, |
|
Of, een sierlijk gewaad, waardoor niet alleen de kleding, maar ook alle andere versiering wordt verstaan, die de apostel wil dat noch slordig en onachtzaam, noch opgepronkt en kostelijk zij, maar eerbaar en welvoegend, elk naar haar beroep. Zie ook de eigenschap van hetzelfde woord hierna 1 Tim. 3:2.
|
|
23) | vlechtingen des haars, |
|
Niet alle vlechting des haars, noch aandoen van goud of paarlen wordt hier verboden, gelijk te zien is Gen. 24:22,53; Exod. 35:22; Spreuk. 31:22; Luk. 15:22; maar die strekt tot hovaardij, lichtvaardigheid, onmatigheid, of ergerlijke oppronking van de lichamen der vrouwen tegen of boven haar staat en beroep. Zie Jes. 3:16, enz.; 1 Petr. 3:3, enz.
|
|
24) | die de godvruchtigheid |
|
Dat is, belijdenis doen van de ware godsdienstigheid, of belofte doen van godzalig en christelijk te leven.
|
|
25) | dat zij lere, |
|
Namelijk anderen, in de openbare vergaderingen, gelijk Paulus uitdrukt, 1 Cor. 14:34. Anderszins mogen ook de vrouwen hare kinderen tehuis onderwijzen, gelijk de moeder van Salomo deed, Spreuk. 31:1, ja zelfs ook wel anderen, wanneer de nood of stichting zulks vordert. Zie 1 Sam. 25:24; Hand. 18:26, enz.
|
|
26) | niet verleid geworden; |
|
Namelijk eerst en door den Satan zelf.
|
|
27) | is in overtreding |
|
Namelijk niet alleen voor zichzelf, maar ook voor haren man, dien zij tot de zonde en overtreding heeft gebracht.
|
|
28) | in kinderen te baren, |
|
Zo wordt het Griekse woord dia ook voor in genomen Rom. 4:11 en elders. De zin is: dat, hoewel het kinderbaren met smart den vrouwen tot een straf is opgelegd, het nochtans hare zaligheid niet zal hinderen, zo zij blijven in het geloof, enz.
|
|
29) | zo zij blijft in het |
|
Grieks zo zij blijven; namelijk de vrouwen. De apostel spreekt hier zo veelvoudig, om te tonen, dat deze troost allen gelovigen vrouwen toekomt; hetwelk sommigen wel op de kinderen passen; maar daar de ouders niet zullen dragen de schuld hunner kinderen, wanneer zij door hun eigen schuld verloren gaan, Ezech. 18:3,4, zo wordt het noodzakelijk van de vrouwen verstaan, en is hierin het getal van een uitgedrukt, om deze twijfelachtigheid weg te nemen.
|
|