1) | na dezen hoorde |
|
Dat is, nadat het Roomse Babylon nu eindelijk, door een bijzonder oordeel Gods, was verbrand en uitgeroeid, gelijk in Openb. 18 verhaald is.
|
|
2) | ener grote schare |
|
Namelijk dergenen die met Christus in den hemel triomferen, en Zijn troon omringden, Openb. 7:9; gelijk zij tot dezen lofzang in Openb. 18:20, door den engel worden vermaand.
|
|
3) | Halleluja, |
|
Dat is, loofd God; een Hebreeuwse wijze van spreken, die in vele psalmen voorkomt; welke in het Griekse en andere Kerken ook behouden is, omdat zij zeer algemeen en bekend was, gelijk ook het woord amen, hosanna, abba, enz.
|
|
4) | de zaligheid, |
|
Deze eigenschappen worden hier God niet toegewenst, daar Hij die altijd heeft bezeten; maar worden in Hem erkend en geprezen, omdat Hij die metterdaad nu voor een ieder had geopenbaard. Zie dergelijke hiervoren Openb. 5:12, en Openb. 7:12, en elders meer.
|
|
5) | waarachtig |
|
Dat is, naar Zijn waarheid en rechtvaardigheid uitgevoerd; daar Hij zulks tevoren den Zijnen had beloofd, en den vijanden Zijner gemeente gedreigd. Zie Ps. 9:9.
|
|
6) | de grote hoer |
|
Zie hiervoor Openb. 17:1.
|
|
7) | ten tweeden maal: |
|
Namelijk om aan te wijzen met hoe groten ernst zij zulks deden.
|
|
8) | in alle eeuwigheid. |
|
Grieks in de eeuwigheden der eeuwigheden.
|
|
9) | de vier en twintig |
|
Namelijk die met de vier dieren rondom den troon Gods waren. Waarvan zie breder Openb. 4:4,6, en Openb. 5:8.
|
|
10) | uit den troon, |
|
Namelijk van den hemel, waarvan meermalen hiervoor is gezegd. En deze stem strekt daartoe, om alle dienstknechten Gods in hemel en op aarde te vermanen tot een nieuwen lofzang over de weldaden, die God Zijn gemeente in de laatste komst van Christus ten oordeel nu gaat bewijzen, gelijk uit de verklaring zal blijken.
|
|
11) | gij al Zijn dienstknechten, |
|
Namelijk niet alleen gelovigen in hemel en op aarde, maar ook engelen, die zichzelf mededienstknechten der gelovigen erkennen te zijn, hierna Openb. 19:10, en Openb. 22:9.
|
|
12) | grote schare, |
|
Grieks vele.
|
|
13) | heeft als Koning |
|
Dat is, nu komt de tijd dat Hij al Zijn vijanden onder onze voeten gebracht hebbende, en het rijk van den antichrist, van den satan en der wereld vernietigd hebbende, alleen zal heersen, en zulks voor de gehele wereld zal betonen; 1 Cor. 15:24. Want hoewel Hij altijd als koning heeft geheerst, zo is Zijn rijk onder velen, door de tirannie dezer anderen, en door Zijn verdraagzaamheid daarin, naar het oordeel der wereld, zeer verduisterd geweest.
|
|
14) | de bruiloft des |
|
Dat is, de nadere vereniging en volle verheerlijking der gemeente van Christus in den hemel met haren bruidegom Christus is nabij. Welke gelijkenis ook doorgaans elders wordt gebruikt. Zie Mark. 2:19,20; Joh. 3:29; 2 Cor. 11:2; Ef. 5:23, enz.
|
|
15) | heeft zichzelve bereid. |
|
Namelijk tot deze nadere vereniging en volle verheerlijking, welke bereiding niet voortkomt uit haar natuurlijke krachten, maar uit genade die haar van haar bruidegom is geschonken, gelijk Openb. 19:8 uitwijst. Zie ook Ezech. 16:3, enz.; 2 Cor. 3:5; Ef. 5:26; Filipp. 1:29.
|
|
16) | zijn |
|
Dat is, betekenen, gelijk hiervoor Openb. 1:20, en Openb. 17:15,18. 17 de rechtvaardigmakingen Of, rechtvaardigheden, namelijk niet waardoor wij in onszelf, maar waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, welke is de rechtvaardigheid van Christus, die ons door het geloof wordt toegerekend; 2 Cor. 5:21. En is als een zuiver wit kleed, waardoor onze naaktheid voor Gods aangezicht wordt bedekt. Zie Rom. 13:14; 1 Cor. 1:30; Gal. 3:27, en hiervoor Openb. 7:13, waaruit de heiligmaking des Geestes haar oorsprong heeft, die hiernamaals in ons ook zal volmaakt worden.
|
|
17) | die geroepen zijn |
|
Namelijk met een roeping naar Gods voornemen; want die heeft Hij gerechtvaardigd en verheerlijkt; Rom. 8:30. Anderszins, zo zijn er ook geroepen tot deze bruiloft, met de uitwendige roeping, die daarna buiten zullen geworpen worden. Zie Matth. 22:11, enz.
|
|
18) | tot het avondmaal |
|
Alzo genoemd, omdat de bruiloften des avonds bij de ouden plachten gehouden te worden; Matth. 25:1, en dat ze hier zal beginnen op het einde der wereld of ten uitersten dage.
|
|
19) | Deze zijn de |
|
Namelijk waardoor ons deze zaligheid wordt beloofd, die wij derhalve met een vast geloof moeten aannemen, en waarvan wij de volbrenging te zijner tijd moeten verwachten.
|
|
20) | om hem te aanbidden, |
|
Namelijk daartoe uit menselijke zwakheid bewogen zijnde, zo door de heerlijkheid des engels, als door de aangename verkondiging, die hij deed van de komst der bruiloft des Lams, gelijk in Cornelius dergelijke aan Petrus is geschied; Hand. 10:25. En hoewel Johannes dezen engel voor God zelf niet hield, nochtans, omdat deze eer de maat te buiten ging, en iets goddelijks scheen te hebben, zo heeft de engel deze geweigerd aan te nemen, zo hier als hierna Openb. 22:9; gelijk ook de dienst der engelen van Paulus in het algemeen wordt verboden; Col. 2:18.
|
|
21) | aanbid God. |
|
Namelijk wien deze eer der ware aanbidding alleen toekomt; Matth. 4:10.
|
|
22) | is de geest der profetie. |
|
Dat is, eenzelfde zaak met den geest der profetie en van een waardigheid. Waaruit hij bewijst dat zij beide dienstknechten van Jezus Christus zijn, terwijl hij den geest der profetie had ontvangen om Johannes dit te melden, Openb. 1:1, en Johannes insgelijks om dit voor de gemeente van Christus' wege te betuigen.
|
|
23) | En ik zag |
|
Hier begint het laatste deel van dit hoofdstuk, waarin Johannes, in een nieuw gezicht, de komst van Christus wordt vertoond, om Zijn gemeente ten enenmale te verlossen, en den antichrist, met al zijn aanhang, en alle andere vijanden der gemeenten ten enenmale teniet te doen, gelijk uit het inzien van dit gehele verhaal blijkt. Doch sommigen menen dat hier beschreven wordt ene andere komst van Christus door Zijn Geest en kracht, die Zijn laatste komst nog zou voorafgaan, waarin de Joden zouden bekeerd worden, en de overige gemeenten hier in deze wereld, met de Joden verenigd zijnde, over al haar vijanden zou triomferen en een vreedzaam rijk genieten. Maar dit gevoelen kan niet bestaan met hetgeen hier gezegd wordt Openb. 19:20, dat in deze komst het beest en de valse profeet levend zijn geworpen in den poel des vuurs, hetwelk eerst in de laatste komst van Christus zal geschieden, gelijk ook de apostel uitdrukkelijk getuigt 2 Thess. 2:8; en ook omdat in deze komst van Christus, waarvan in Openb. 19 wordt gesproken, de bruiloft van het Lam met Zijn bruid wordt gezegd te zullen geschieden, welke is de vereniging der gemeente van Christus ten uiterste dage met Christus haar bruidegom; Matth. 25:1,13. Waarbij nog komt, dat de staat der Kerk van Christus voor zijn laatste komst doorgaans in de Schrift wordt beschreven, geheel anders te zullen zijn op de aarde dan dezen menen; gelijk breder aangetekend wordt Openb. 20:1.
|
|
24) | den hemel geopend; |
|
Namelijk om Christus als den oppersten rechter en oversten den weg te openen, om met al Zijn hemelse heirscharen af te dalen tot verlossing Zijner gemeente, en tot straf van al Zijn en haar vijanden. Zie Matth. 24:30, en Matth. 25:31; 1 Thess. 4:16; 2 Thess. 1:7; Jud.:14, enz.
|
|
25) | een wit paard, |
|
Namelijk tot een teken van Zijn heerlijkheid en overwinning; gelijk hier voor Openb. 6:2 vertoond is, doch tot een ander doel. Waarvan zie daar de aantekeningen.
|
|
26) | Getrouw en |
|
Namelijk in het doen en uitvoeren van Zijn beloften en dreigementen.
|
|
27) | voert krijg in |
|
Namelijk niet alleen tot bescherming van de Zijnen, maar ook tot rechtvaardige straf Zijner vijanden; Rom. 2:5,6.
|
|
28) | als een vlam vuurs, |
|
Namelijk gelijk Openb. 1:14, waardoor Hij alles doorziet, en Hem niets verborgen is.
|
|
29) | vele koninklijke |
|
Namelijk in elkander gevlochten tot een teken van Zijn menigvuldige heerschappij, ook boven den draak, en het beest met de zeven hoofden en tien gekroonde hoornen. Want Hij is koning der koningen en Heer der heren; Openb. 19:16.
|
|
30) | een naam geschreven, |
|
Namelijk de eigen Zoon van den oneindigen Vader, wiens eigenschap niemand ten volle verstaat, dan Hijzelf; Joh. 1:18. Want hoewel ons ook zulks is geopenbaard, en Zijn naam ook Openb. 19:13 wordt verklaard, zo kan nochtans geen schepsel dit volkomen begrijpen, omdat deze geboorte onuitsprekelijk en eeuwig is.
|
|
31) | wist, dan Hijzelf. |
|
Of en kende.
|
|
32) | met bloed |
|
Namelijk zo ten opzichte van Zijn lijden voor ons, als ten aanzien van het bloed Zijner vijanden, waarmee Zijn kleed in deze slachting geverfd was. Zie hierna Openb. 19:15; Jes. 63:1, enz.
|
|
33) | geverfd was; |
|
Grieks ingedoopt.
|
|
34) | het Woord Gods. |
|
Zie hiervan de aantekeningen op Joh. 1:1.
|
|
35) | de heirlegers |
|
Dat is, de heilige engelen, met welker heirkrachten Hij omringd zal komen en de heilige zielen, die met Hem zullen nederdalen, om met haar lichamen weder verenigd te worden, en dan ook deze triomf van Christus deelachtig te zijn. Zie 2 Cor. 5:8,9,10.
|
|
36) | met wit en rein |
|
Namelijk om hun zuiverheid en heerlijkheid te kennen te geven, als die komen zullen om te triomferen met Christus hun hoofd, wiens kleed alleen met bloed over deze slachting geverfd is, en die alleen met een zwaard en ijzeren roede gewapend is, omdat de eer van deze overwinning Hem alleen toekomt. Zie Jes. 63:1, enz. en hierna Openb. 19:21.
|
|
37) | uit Zijn mond |
|
Zie van dit zwaard de verklaring Openb. 19:21.
|
|
38) | de heidenen slaan |
|
Of volken; dat is, al de vijanden Zijner gemeente, die met den antichrist tegen Christus en Zijn rijk zullen aanspannen. Zie hiervoren Openb. 2:26,27, waar deze plaats van den tweeden psalm ook op de leden van Christus wordt gepast.
|
|
39) | met een ijzeren |
|
Namelijk om die te vermorzelen als aarden vaten, dewijl zij zich door den staf van Zijn woord niet hebben laten leiden.
|
|
40) | Hij treedt den |
|
Dat is, vertreedt en verplettert de vijanden Gods, gelijk de druiven in een wijnpersbak van een sterk man gemakkelijk vertreden en vermorzeld worden. Zie hiervoor Openb. 14:20; Jes. 63:3, waar deze gelijkenis van Christus ook wordt gebruikt. Zie ook dergelijke in de Klaagliederen Jer. 1:15.
|
|
41) | op Zijn kleed |
|
Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van een ieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is.
|
|
42) | Koning der koningen, |
|
Welke titel door Paulus God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook Christus, Openb. 17:14, als die niet alleen een naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29,30; Filipp. 2:6.
|
|
43) | staande in de zon; |
|
Namelijk om de gehele lucht door gehoord te worden; gelijk de herauten in hoge en luchtige plaatsen den last van hun oversten kapitein plegen te verkondigen, om door ieder gehoord te kunnen worden.
|
|
44) | tot al de vogelen, |
|
Een figuurlijke manier van spreken, genomen uit Jer. 12:9, en Ezech. 39:17, waardoor een overgrote nederlaag der vijanden Gods wordt te kennen gegeven, waarvan de dode en verslagene lichamen tot een prooi van de wilde vogels en wrede gedierten gelaten worden. Maar deze zullen hier na deze slachting Gods, in het dal Armageddon, Openb. 16:16, tot een prooi der duivelen en der hel overgegeven worden, gelijk Openb. 19:20 wordt verklaard.
|
|
45) | het avondmaal des |
|
Dat is, hetwelk God in Zijn toorn over deze Zijn vijanden voor u bereid heeft.
|
|
46) | der koningen, |
|
Namelijk die den antichrist nog zullen aanhangen en voorstaan, en met hem tegen Christus zullen aanspannen, gelijk in Openb. 19:19 wordt verklaard. Want enige dezer koningen zullen deze hoer ook haten, en haar naakt stellen, en haar vlees eten, en haar verbranden; Openb. 17:16.
|
|
47) | der oversten over |
|
Dat is, van alle soorten van krijgslieden, waaruit een groot leger placht te bestaan.
|
|
48) | ik zag het beest, |
|
Dat is, den antichrist zelf, die het hoofd van dit leger was, en die zijn drie onreine geesten had gezonden tot de koningen der aarde, om hen tot dezen laatsten krijg tegen Christus en Zijn Kerk op te maken. Waarvan zie hiervoor Openb. 16:13,14.
|
|
49) | werd gegrepen, |
|
Namelijk door Christus' macht, en dat levend, gelijk in het vervolg uitgedrukt staat.
|
|
50) | de valse profeet, |
|
Waarvan zie Openb. 16:13, en door deze tweede wordt de geestelijke en wereldse heerschappij van den antichrist met al zijn bisschoppelijke en gewapende medehelpers verstaan, die vooral door Christus met de hoogste straffen zullen worden gestraft, daar de andere verleide aardse en wereldse mensen ook wel hun straf, doch minder, zullen dragen. Hetwelk met deze twee soorten van doding door den poel des vuurs, en door het zwaard wordt uitgedrukt. Zie dergelijke Matth. 5:22.
|
|
51) | met sulfer brandt. |
|
Dit wordt daarbij gevoegd, omdat sulfer of zwavel uitnemend scherpe en zeer doordringende hitte geeft; waardoor de zwaarste pijn der hel wordt afgebeeld.
|
|
52) | hetwelk uit Zijn |
|
Dat is, door het vonnis dat Hij tegen hen zal vellen, waarvan de engelen uitvoerders zullen zijn, Matth. 13:41; welke straf ook eeuwig zal zijn, gelijk hiervoor Openb. 14:9,10,11, betuigd is, en Matth. 25:41 van alle vervloekten ook betuigd wordt.
|
|