1)gij dan met Christus
Dit besluit ziet op Col. 2:12,14, waar Paulus getuigd had dat wij door den doop met Christus begraven en opgewekt zijn, om te bewijzen dat wij noch de ceremoniën der wet, noch de leer der filosofie, noch de menselijke inzettingen nodig hebben. Waaruit hij ook nu deze vermaningen trekt; zie de aantekeningen op Col. 2:12,14.
 
2)die boven zijn,
Dat is, de eeuwige gelukzaligheid en heerlijkheid, waarvan Christus in den hemel het bezit ingenomen heeft, mitsgaders de geestelijke gaven tot de zaligheid nodig, die Christus aan de rechterhand Zijns Vaders aan Zijne gemeente mededeelt, gelijk Hand. 2:33; Ef. 4:8, enz. verklaard wordt.
 
3)Bedenkt de dingen
Dat is, bevroedt die en tracht daarnaar, gelijk dit woord ook elders wordt genomen; Rom. 8:5.
 
4)die op de aarde zijn.
Dat is, aardse en vergankelijke dingen, Filipp. 3:19; of menselijke en aardse inzettingen, die met het gebruik vergaan, waarvan hij tevoren ook had gesproken.
 
5)gij zijt gestorven,
Namelijk der zonde en der wereld. Zie Rom. 6:2, enz.
 
6)uw leven is met Christus
Dat is, uw geestelijk en onvergankelijk leven. Want al hebben de gelovigen enige beginselen daarvan, nochtans blijkt dat voor de wereld niet, en zijzelven verwachten de volheid daarvan in Christus en met Christus, uit den hemel, met ene hoop, die niet bedriegt; Rom. 8:24,25.
 
7)verborgen in God.
Dat is, gelijk Christus ter rechterhand Zijns Vaders is in het bezit Zijner heerlijkheid, hoewel zulks voor de ogen der wereld is verborgen, alzo wordt ook het leven, dat ons in Christus en met Christus toekomt, aldaar bewaard om te Zijner tijd aan ons geopenbaard te worden voor de ogen der gehele wereld; 1 Petr. 1:4,5, enz.
 
8)zal geopenbaard zijn,
Namelijk door Zijne komst ten oordeel, om ons Zichzelven in heerlijkheid gelijkvormig te maken. Zie Filipp. 3:21; 1 Joh. 3:2.
 
9)Die ons Leven is,
Dat is, de fontein en oorzaak van ons geestelijk en eeuwig leven; Hebr. 2:10.
 
10)Doodt dan
Namelijk meer en meer; want hij heeft tevoren gezegd, dat zij alrede gestorven waren, Col. 3:3, namelijk, ten aanzien van de heersende macht der zonde, hoewel de overblijfselen daarvan allengskens meer en meer moesten teniet gedaan worden; Rom. 6:12, enz.
 
11)uw leden
Dat is, de kwade bewegingen, die nog in uwe leden zijn, of, die als leden zijn van dit lichaam der zonde, gelijk hij tevoren heeft gesproken, Col. 2:11; want gelijk de mens door de leden zijns lichaams zijns werkingen uitvoert, alzo werpt ook deze verdorvenheid in den mens door hare verscheidene begeerten, hare lusten uit, tenzij die door Gods Geest van ons wederstaan en gedood worden. Zie Rom. 8:13,14.
 
12)die op de aarde zijn,
Alzo noemt de apostel de kwade begeerten, omdat zij den mens altijd tot aardse dingen bewegen, namelijk tot begeerlijkheid des vleses, begeerlijkheid der ogen en hovaardij des levens, 1 Joh. 2:16; waarvan wij in den hemel gans vrij zullen zijn; Openb. 21:27.
 
13)onreinigheid,
Daardoor worden de andere soorten van onkuisheid verstaan, als overspel en dergelijke besmettingen des vleses.
 
14)schandelijke
Het Griekse woord Pathos betekent zulke beweging, waardoor iemand ontucht lijdt, ook zelfs die tegen de natuur is, gelijk Paulus daarvan breder handelt Rom. 1:26, enz.
 
15)afgodendienst;
De reden, waarom de gierigheid afgodendienst genaamd wordt, zie in de aantekening op Ef. 5:5; Openb. 22:15.
 
16)de toorn Gods
Dat is Gods rechtvaardige wraak en straf, zie Rom. 1:18.
 
17)de kinderen
Grieks zonen, dat is, mensen der ongehoorzaamheid overgegeven, gelijk Ef. 2:2, en Ef. 5:6; want hoewel God ook de gelovigen, wanneer zij in enige zulke zonden komen te vallen, wel zwaar kastijdt, zo geschiedt zulks nochtans niet om hen te verderven, maar om hen tot bekering te brengen, gelijk in David en anderen te zien is. Zie Ps. 6:2, en Ps. 103:8, enz., Hebr. 12:5, enz.
 
18)eertijds hebt gewandeld,
Namelijk vóór uwe bekering tot Christus. Zo waren dan in hen gene werken der voorbereiding, die sommigen verkeerdelijk menen in de mensen te zijn voor de bekering, waardoor God zou bewogen worden om hen door het Evangelie tot Christus te roepen. Zie 1 Cor. 6:11; Ef. 2:2, en Ef. 4:17; Tit. 3:3, enz.
 
19)gramschap, toornigheid,
Hoe dit moet verstaan worden, zie de aantekeningen op Ef. 4:26.
 
20)kwaadheid, lastering,
Hierdoor wordt verstaan het kwade hart, dat iemand behoudt tegen een ander, schoon de gramschap en toorn schijnt over te zijn, waardoor hij gelegenheid zoekt om zich over een ander te wreken, gelijk Kaïn tegen Abel deed, Gen. 4:5. Zie ook Ef. 4:31.
 
21)den ouden mens
Zie hiervan, gelijk ook van hetgeen de apostel zegt in Col. 3:10 van den nieuwen mens, de aantekening op Ef. 4:22,24.
 
22)die vernieuwd
Namelijk van dag tot dag, gelijk Paulus daar bijvoegt, 2 Cor. 4:16. Want hoewel de gelovigen den ouden mens alrede hebben aangelegd en den nieuwen aangedaan, ten aanzien van de heersende kracht van beide, zo moeten dezelve nochtans daarin dagelijks toenemen, gelijk de apostel hier vermaant, door het gebruik der middelen, daartoe van God ingesteld, waarvan zie de aantekeningen Ef. 4:24.
 
23)tot kennis,
Of, tot erkentenis. Want daartoe worden wij door den Geest van Christus in ons verstand verlicht, opdat wij God recht zouden kennen, en voor onzen God erkennen, gelijk Hij in de eerste schepping gekend en erkend was.
 
24)Die hem geschapen heeft;
Namelijk naar Zijn evenbeeld, Gen. 1:26,27, waartoe wij nu wederom door den Geest van Christus worden herschapen, 2 Cor. 3:18.
 
25)Waarin
Dat is, in welken stand de wedergeboorte, ten tijde des Nieuwen Testaments.
 
26)niet is Griek
Dat is, voor God niet aangezien of geacht wordt opp Grieks en Jood, enz., gelijk Gal. 3:28.
 
27)Scyth,
Dit woord doet de apostel daarbij, omdat deze onder de volken, die van de Grieken barbaren genoemd werden, wel de grofste en wreedste gehouden werden, gelijk nu nog de Tartaren, van hen afkomstig.
 
28)Christus is
Dat is, Christus door het geloof maakt alleen den mens, wie hij ook zij, aangenaam voor God, en de mens, van welken staat hij ook zij, vindt in Hem alleen alles ter zaligheid nodig. Zie Hand. 4:12; 1 Cor. 1:30.
 
29)beminden,
Namelijk van God, die derhalve God weder moeten beminnen en gehoorzamen.
 
30)de innerlijke
Grieks de ingewanden der barmhartigheden; een Hebreeuwse wijze van spreken, waardoor innerlijke of hartelijke beweging tot enige zaak verstaan wordt. Zie Ef. 4:32; Filipp. 1:8, en Filipp. 2:1.
 
31)enige klacht heeft;
Dat is, enige oorzaak van klacht.
 
32)de band der volmaaktheid.
Namelijk waardoor al de leden der gemeente ten volle met elkander verenigd zijn, en elkander alle behoorlijke diensten en broederlijke toegenegenheid bewijzen. Of, de band der volmaaktheid van al de Christelijke deugden, die alle in de liefde zijn begrepen, Rom. 13:8; Gal. 5:14. Naarmate dan dat de liefde in ons is, zo zijn ook de andere deugden in ons.
 
33)de vrede Gods
Namelijk niet alleen die wij met God hebben in onze conscientie door het geloof, Rom. 5:1; Filipp. 4:7, maar ook die de gelovigen onder elkander moeten hebben, die God hun gebiedt, en waarvan Hij de oorsprong is; Mark. 9:50; Ef. 4:3.
 
34)heerse in uw harten,
Dat is, hebbe de overhand, het beleid en bestier, om alles in rust tot een goed einde te richten. Het Griekse woord is genomen van degenen, die het beleid hadden in den strijd en schouwspelen, waarvan zie breder hiervoren Col. 2:18.
 
35)in een lichaam;
Dat is, in ene gemeente, die het geestelijke lichaam van Christus is, waarvan al de leden aan de andere in vrede moeten verbonden zijn, Ef. 1:22,23.
 
36)weest dankbaar.
Namelijk niet alleen tegen uwen naaste, om vrede met hem te houden, maar ook tegen God. Want die tegen God dankbaar is, die zal zijne gemeente niet zoeken te verstoren of te verdelen.
 
37)Het Woord van Christus
Dat is, de leer des Evangelies, die ons door Christus is verkondigd, en begrepen wordt niet alleen in het Nieuwe, maar ook in het Oude Testament; 1 Petr. 1:10,11.
 
38)wone rijkelijk in u,
Dat is, zijt daarmede veel bezig; want daar men mede woont daar spreekt men en verkeert men veel mede.
 
39)in alle wijsheid;
Dat is, om met alle eerbiedigheid daardoor in wijsheid en kennis gesticht te worden.
 
40)met psalmen
Van het onderscheid dezer, zie de aantekeningen op Ef. 5:19.
 
41)aangenaamheid
Of, dankbaarheid, want het Griekse woord betekent beide. Zie Ef. 4:29; Col. 4:6.
 
42)in uw hart.
Dat is, niet alleen met den mond, maar ook met het hart.
 
43)in de Naam
Dat is, naar zijn bevel en tot zijne eer met aanroeping van de hulp van Christus. Want al deze dingen begrijpt deze wijze van spreken. Zie Ps. 31:4; Matth. 18:20.
 
44)in den Heere.
Dat is, volgens het bevel des Heeren, die u zulks heeft willen opleggen. Of, alzo dat gij nochtans in deze gehoorzaamheid niet doet tegen het bevel des Heeren. Zie Hand. 5:29.
 
45)in alles,
Namelijk in den Heere, gelijk hij uitdrukt Ef. 6:1.
 
46)tergt uw kinderen niet,
Namelijk door al te grote en gedurige hardheid; zie de aantekeningen Ef. 6:4.
 
47)in alles gehoorzaam
Gelijk Col. 3:20.
 
48)ogendiensten
Zie van dit woord en het gehele vers de aantekeningen Ef. 6:5,6,7.
 
49)vrezende God.
Namelijk die u dezen dienst voor een tijd heeft opgelegd, en dien gij hierin ook moet gehoorzaam zijn en vrezen.
 
50)niet den mensen,
Dat is, niet alleen, of voornamelijk. Want die dient, moet ook de mensen dienen, maar voornamelijk den Heere, dien hij van al zijn doen rekenschap moet geven; Ef. 6:7.
 
51)de vergelding
Dat is, zult tot ene vergelding van uw trouwen dienst ontvangen de eeuwige erfenis der kinderen Gods, wanneer gij van alle slavernij en dienst der mensen zult vrijgesteld zijn, en de aanneming tot kinderen in u zal geopenbaard worden, Rom. 8:23. Zo is dan deze vergelding niet uit verdienste, maar uit genade, alzo de erfenis onder gene verdienste valt, maar den kinderen vanwege hunne geboorte alleen, of aanneming toekomt. Zie Rom. 8:15,16,17.
 
52)die onrecht doet,
Namelijk hetzij heer of dienstknecht. Dit doet de apostel daarbij, om de ontrouwe dienstknechten te waarschuwen en de trouwe te vertroosten, dat God eenmaal wraak zal doen over de hardigheid eniger heren, daar zij hier onder moeten staan.
 
53)het onrecht dragen,
Dat is, de straf van het onrecht, gelijk 2 Cor. 5:10.
 
54)aanneming des persoons.
Of, aanneming. Zie hiervan de aantekeningen Matth. 22:16; Hand. 10:34.