1) | gij rijken, |
|
Namelijk die de rijkdommen onrechtvaardig vergadert of deze misbruikt, gelijk het volgende aantoont. Want anders zijn de rijkdommenn in zichzelf niet kwaad, maar een zegen Gods, Spreuk. 10:22. Doch worden gewoonlijk zeer licht misbruikt tot nadeel der zaligheid, zie Matth. 13:22, en Matth. 19:23,24; en hier worden verstaan, niet alleen de algemene rijke gierigaards en verkwisters, maar ook die in publiek gezag zijn, als koningen, prinsen, stadhouders, rechters en dergelijke, die hun macht en gezag tot onderdrukking der armen misbruiken, gelijk blijkt uit Jak. 5:6.
|
|
2) | die over u komen. |
|
Of, die over u zullen komen; namelijk zo in dit leven, als vooral na dit leven. Zie Luk. 16:23.
|
|
3) | Uw rijkdom |
|
Namelijk die gij hadt behoren te besteden tot onderhoud der armen.
|
|
4) | is verrot, |
|
Dat is, hebt gij liever bij u laten verrotten dan den armen mee te delen.
|
|
5) | uw klederen |
|
Namelijk waarmede gij den naakte behoordet te kleden. Zie Jes. 58:7.
|
|
6) | Uw goud en zilver |
|
Namelijk dat gij hadt behoren te geven tot onderhoud van uw naaste; gelijk tevoren.
|
|
7) | is verroest; |
|
Namelijk in uw kisten of bergplaatsen, waarin gij het gierig hebt bewaard, zonder daarvan den armen mee te delen.
|
|
8) | zal u zijn |
|
Dat is, zal tegen u zijn. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 10:18, en Matth. 23:31; namelijk in den dag des oordeels.
|
|
9) | tot een getuigenis, |
|
Dat is, om u te overtuigen van uw gierigheid en van uw rechtvaardige verdoemenis. Zie Matth. 10:18; Mark. 1:44.
|
|
10) | zal uw vlees |
|
Dat is, zal als een vuur zijn, waarmee gij zult gepijnigd worden.
|
|
11) | schatten vergaderd |
|
Sommigen verstaan dit van den schat des toorns Gods, die den gierigaards in de laatste dagen overvallen zal, waarvan Paulus spreekt Rom. 2:5; maar wordt beter verstaan van de schatten der tijdelijke goederen, met welker vergadering de gierigaards altijd en alleen bezig zijn. Zie Matth. 6:19.
|
|
12) | in de laatste dagen. |
|
Namelijk van de wereld. Of van uw leven, dat is, tot het einde van uw leven toe, als gij nu al tot hogen ouderdom zijt gekomen, zo houdt gij evenwel niet op nog gierig schatten te vergaderen. Zie Luk. 12:19. Of tegen de laatste dagen.
|
|
13) | die uw landen gemaaid |
|
Door deze ene soort van ongerechtigheid verstaat hij alle andere dergelijke.
|
|
14) | roept; en |
|
Namelijk tot God, dat Hij wraak daarover zou willen doen. Zie Gen. 4:10; Hebr. 12:24.
|
|
15) | het geschrei dergenen, |
|
Grieks de roepingen; dat is, de klachten der werklieden over deze uwe ongerechtigheid.
|
|
16) | de oren van |
|
Dit moet verstaan worden bij gelijkenis van mensen genomen, waardoor Gode menselijke ledematen dikwijls toegeschreven worden, niet eigenlijk [want Hij is een geest, Joh. 4:24]; en hiermede wordt verstaan, dat God hun klachten verhoord heeft. Zie Ps. 18:7; Jes. 37:17.
|
|
17) | Sebaoth. |
|
Of Zebaoth, gelijk de Hebreën lezen. Dit is een Hebreeuws woord, en betekent heirscharen, namelijk des hemels en der aarde, die tot Zijn dienst staan, en voor Hem strijden tegen Zijn vijanden, welke titel God dikwijls in het Oude Testament wordt toegeschreven. Zie Jes. 1:9; Jer. 11:20; Rom. 9:29, en hier van den apostel wordt uitgedrukt, om daarmee aan te wijzen zijn grote macht die hij heeft, om de onderdrukkers der rechtvaardigen te straffen.
|
|
18) | lekkerlijk geleefd |
|
Dat is, gij hebt uw rijkdommen verkwist met overdadigheid, gulzigheid en brasserij en den armen laten honger lijden. Zie een voorbeeld daarvan Luk. 16:19,20, enz.
|
|
19) | wellusten gevolgd; |
|
Zie ook 1 Tim. 5:6.
|
|
20) | uw harten gevoed |
|
Dat is, niet alleen uwe lichamen zo gemest, maar zulks ook gedaan met groten lust uws harten, om die te verzadigen.
|
|
21) | een dag der slachting. |
|
Dat is, gelijk op de grote feestdagen, als de dankoffers geslacht werden, de mensen alsdan plegen goede sier te maken, zo doet gij dagelijks. Zie Spreuk. 7:14; Jes. 22:13.
|
|
22) | den rechtvaardige; |
|
Dat is, met geweld en wreedheid de onschuldigen vervolgt. Hetwelk dan verstaan moet worden van zulke rijken, die ook in hoogheid en tot overheid gesteld zijn.
|
|
23) | wederstaat u niet. |
|
Dat is, hij laat zich van u onderdrukken, zonder iets daartegen te doen. Zie een voorbeeld in Naboth, 1 Kon. 21:13, en in Stefanus, Hand. 7:59,60.
|
|
24) | zijt dan lankmoedig, |
|
Dat is, verdraagt lankmoedig het ongelijk en geweld, dat deze rijken u aandoen.
|
|
25) | tot de toekomst |
|
Namelijk om te oordelen; die dan het ongelijk den vromen aangedaan, zal wreken, en aan hun verdrukkers rechtvaardig vergelden 2 Thess. 1:5,6, en dan hen van dezen volkomen verlossen; Luk. 21:28.
|
|
26) | lankmoedig zijnde over |
|
Dat is, met lankmoedigheid deze verwachtende.
|
|
27) | den vroegen en |
|
Dat is, die nodig is als het land eerst bezaaid is.
|
|
28) | spaden regen |
|
Die daarna tegen den tijd van den oogst tot het gewas dienstig is. Zie Deut. 11:14.
|
|
29) | gij ook lankmoedig, |
|
Namelijk gelijk de landman. Of gij dan weest lankmoedig.
|
|
30) | versterkt uw harten; |
|
Namelijk met een vast vertrouwen dat de Heere Zijn beloften, den gelovigen gedaan, te Zijner tijd zekerlijk zal volbrengen.
|
|
31) | de toekomst des Heeren |
|
Namelijk ten oordeel; gelijk tevoren.
|
|
32) | genaakt. |
|
Dat is, zal niet lang vertoeven, waarop Hij u van der goddelozen gezelschap en geweld zal verlossen.
|
|
33) | Zucht niet tegen |
|
Dat is, geeft elkander geen oorzaak met onbehoorlijke woorden of werken, om tegen elkander daarover te zuchten, dat is, bedroefd te zijn of tot God te klagen.
|
|
34) | de Rechter |
|
Namelijk Jezus Christus, die als rechter der wereld alle ongelijk zal straffen.
|
|
35) | staat voor de deur. |
|
Dat is, is nabij met Zijn komst, gelijk een die al tot de deur of poort is gekomen, bereid zijnde om in te gaan. Zie Matth. 24:33.
|
|
36) | des lijdens, |
|
Grieks van het lijden van het kwaad; dat is der verdrukkingen.
|
|
37) | de profeten, die |
|
Hun voorbeeld stelt ook de Heere Christus daartoe voor; Matth. 5:12.
|
|
38) | in den Naam des |
|
Dat is, uit last, bevel en ingeven des Heeren. Zie 2 Petr. 1:20,21.
|
|
39) | het einde des Heeren |
|
Dat is, de goede uitkomst, die de Heere aan Job verleend heeft uit al Zijn lijden dat Hij geduldig gedragen heeft. Zie van deze Job 42:10.
|
|
40) | zeer barmhartig |
|
Grieks is van vele ingewanden; en wordt door de ingewanden verstaan een inwendige beroering des gemoeds tot barmhartigheid. Zie Luk. 1:78; Filipp. 2:1; Col. 3:12.
|
|
41) | zweert niet, |
|
Namelijk lichtvaardig; of uit mismoedigheid, gelijk de mensen in tegenspoed menigmaal plegen. Zie ook Matth. 5:34, en Matth. 23:16,18. Want anders is een wettig eedzweren bij den naam Gods niet verboden; Hebr. 6:16.
|
|
42) | noch bij den hemel, |
|
Dat is, niet bij enige schepselen, gelijk velen gewoon waren te doen, die meenden als zij den naam Gods niet uitdrukten in hunne reden, dat zij dan deze niet ontheiligden, of lichtvaardig misbruikten; gelijk ook de Farizeën leerden. Zie Matth. 5:34, enz.
|
|
43) | noch enigen anderen |
|
Die lichtvaardigheid of bij enige andere schepselen zou gedaan worden.
|
|
44) | uw ja, zij ja, |
|
Dat is, de waarheid eenvoudig uitdrukkende met ja, en desgelijks, als iets ontkend wordt, het eenvoudig uitdrukkende met neen, zonder enigen eed daarbij te doen in uw gewone rede, samensprekingen of handelingen.
|
|
45) | in geen oordeel valt. |
|
Dat is, straf die God gedreigd heeft dengenen die Zijn naam lichtvaardig misbruiken, Exod. 20:7. Zie van deze wijze van spreken Matth. 23:14; Luk. 23:40; Rom. 2:3, en Rom. 13:2; 1 Cor. 11:29; Jak. 3:1. Anderen lezen in geveinsdheid; waarmee dan aangewezen zou worden, dat zodanige lichtvaardige eden, òf bij de schepselen uit geveinsdheid gedaan worden, òf de mensen tot geveinsdheid brengen, gelijk blijkt in de Farizeën; Matth. 23:19.
|
|
46) | in lijden? |
|
Namelijk van enig kwaad, gelijk het Griekse woord meebrengt.
|
|
47) | krank onder u? |
|
Namelijk van lichamelijke ziekte.
|
|
48) | de ouderlingen |
|
Namelijk die de gave hebben van gezondmaking door wonderen, welke toen sommigen leraars en ouderlingen gegeven werd. Zie 1 Cor. 12:9.
|
|
49) | over hem |
|
Of voor hem.
|
|
50) | bidden, hem |
|
Zo heeft gebeden Elia over den zoon der weduwe, 2 Kon. 4:33; Christus over Lazarus, Joh. 11:41, en Paulus over Eutichus Hand. 20:10, namelijk dat God hem zijn zonden wil vergeven en zijn gezondheid wedergeven.
|
|
51) | zalvende met olie |
|
Namelijk naar het voorbeeld der discipelen, die van Christus ontvangen hebbende de gave van wonderbaarlijke gezondmaking, daartoe olie gebruikten, Mark. 6:13; niet dat in de olie enige verborgen kracht was om de ziekten te genezen, maar zij gebruikten deze als een buitengewoon teken, waaruit bekend was, dat door hun dienst zulk een wonder van God geschiedde tot bevestiging van hun leer; gelijk men ziet dat Christus en de apostelen, in het genezen van de ziekten nu speeksel, slijk, aanrakingen, oplegging der handen, dan hunne schaduwen, gordels en zweetdoeken daartoe gebruiken. Welke gave van wonderbaarlijke gezondmaking, daar zij nu vele honderden jaren opgehouden heeft, als niet meer nodig zijnde, daar de Evangelische leer genoegzaam met wonderen is bevestigd, zo wordt tevergeefs en spottend dit uiterlijk teken nog heden als een sacrament gebruikt, en nog meer wordt het bijgelovig misbruikt, als men meent dat zulke zalving kracht heeft om de zonden weg te nemen en tot zaligheid der zielen dienstig is.
|
|
52) | in den Naam des Heeren. |
|
Dat is, aanroepende de naam des Heeren die de bewerker is van zulke wonderbaarlijke gezondmaking.
|
|
53) | het gebed des geloofs |
|
Dat is, dat zo door de ouderlingen als door de zieken uit waar geloof tot den Heere gedaan wordt.
|
|
54) | behouden, |
|
Dat is, zal de zieken verlossen van de lichamelijke ziekte, naar den wil des Heeren.
|
|
55) | de Heere zal hem |
|
Namelijk als zijnde de werkmeester van deze wonderbaarlijke gezondmaking. Hetwelk uitdrukkelijk daarbij gedaan wordt, opdat men niet mene, dat de olie of het uitgesproken gebed, zulke kracht zou hebben in zichzelve.
|
|
56) | oprichten, en zo |
|
Of ophelpen; namelijk uit zijn ziekte.
|
|
57) | zonden gedaan zal |
|
Namelijk om welke God hem die ziekte zou mogen toegezonden hebben; gelijk Joh. 5:14; 1 Cor. 11:30.
|
|
58) | vergeven worden. |
|
Namelijk van den Heere, als men Hem daarom behoorlijk bidt.
|
|
59) | Belijdt elkander de |
|
De apostel wil hiermee niet leren, dat de gelovigen al hun zonden zouden moeten openbaren en belijden aan een kerkedienaar, om van hem ontslag of vergeving te verkrijgen, gelijk verkeerd gemeend wordt. Want hij spreekt hier uitdrukkelijk van een belijdenis, die men elkander moet doen, dat is de ene gelovige aan den ander, en dat ook onderling, naar gelegenheid der zaken, en worden door de zonden verstaan, in de eerste plaats die zonden, die de ene gelovigen tegen den ander zou mogen gedaan hebben, waardoor de liefde van den naaste verbroken en onvrede zou mogen ontstaan zijn; waarvan de apostel wil dat degene, die tegen zijnen naaste misdaan heeft, zijne schuld zal belijden of bekennen, en met hem daarover verzoenen, gelijk ook Christus leert Matth. 5:23, hetwelk, gelijk het ten allen tijde wel behoort te geschieden, zo is het inzonderheid nodig als men ziek is. Daarbenevens zo iemand in enige zonde zou mogen gevallen zijn, waarover hij zo bezwaard is, dat hij zichzelf alleen niet wel kan troosten, dat hij dan die zonde openbare aan een ander, hetzij kerkedienaar, of enig ander goed vriend, om van dezen getroost te worden uit Gods Woord en om hem te helpen bidden, dat die zonde hem door God mag vergeven worden; gelijk de volgende woorden medebrengen.
|
|
60) | bidt voor elkander, |
|
Namelijk om vergeving der zonden, die men elkander beleden heeft, als om de gezondheid des lichaams wanneer iemand ziek is, gelijk in Jak. 5:15.
|
|
61) | gezond wordt; |
|
Namelijk naar lichaam en naar ziel.
|
|
62) | krachtig gebed |
|
Dat is, vurig en oprecht; of sterk aanhoudende.
|
|
63) | des rechtvaardigen |
|
Dat is, van een vroom gelovig mens.
|
|
64) | bewegingen als wij; |
|
Of lijden. Zie Hand. 14:15, hetwelk daarbij gedaan wordt, opdat men niet zou menen dat Elia vanwege zijn groten ijver en godzaligheid enige verdienste in het bidden bij God zou hebben gehad, daar hij zijn zwakheden ook gehad heeft, en alleen uit genade door God is verhoord.
|
|
65) | bad een gebed, |
|
Of bad met een gebed; ene Hebreeuwse wijze van spreken, door welke verdubbeling te kennen gegeven wordt, dat hij zeer sterk bad.
|
|
66) | op de aarde in |
|
Dat is, over het land der Israëlieten. Want het was geen algemene droogte over de ganse wereld.
|
|
67) | van de waarheid |
|
Namelijk der Evangelische leer, hetzij in gevoelen, of in wandel.
|
|
68) | bekeert, |
|
Namelijk door onderrichtingen in den gezonde leer en ernstige vermaningen tot boetvaardigheid, welke middelen zijn waardoor God de mensen bekeert; en worden aan deze middelen toegeschreven hetgeen Gods eigen werk is, omdat Hij daardoor krachtig werkt.
|
|
69) | een ziel |
|
Namelijk des dwalenden; Jud.:23.
|
|
70) | van den dood zal |
|
Namelijk van den eeuwigen dood.
|
|
71) | behouden, en |
|
Namelijk als een werktuig zijnde van deze behoudenis. Zie dergelijke 1 Tim. 4:16.
|
|
72) | der zonden zal |
|
Namelijk des afgedwaalden.
|
|
73) | bedekken. |
|
Dat is, zal het daartoe brengen, dat God de zonden des afgedwaalden bedekken en hem niet toerekenen zal; en ook dat zijn zonden bij de mensen vergeten en vergeven zullen worden.
|
|