1) | de ure is gekomen, |
|
Namelijk die Gij tot mijn lijden bestemd hebt.
|
|
2) | verheerlijk Uw Zoon, |
|
Dat is, toon in Zijn diepste vernedering dat Hij uw Zoon is, hetwelk ook door vele wondertekenen in Zijn lijden gesteld is, Matth. 27:46,51,52,53, en inzonderheid door Zijn opstanding, hemelvaart en zitten ter rechterhand Zijns Vaders. Zie de aantekeningen Joh. 17:5.
|
|
3) | U verheerlijke. |
|
Dat is, de eer van uw gerechtigheid en barmhartigheid en andere eigenschappen door het lijden en sterven voor de zondige mensen verklare; Rom. 3:25,26, en Rom. 5:8.
|
|
4) | over alle vlees, |
|
Grieks alles vleses; dat is over alle mensen.
|
|
5) | gegeven hebt, |
|
Namelijk om met u te verzoenen en zalig te maken; Ef. 5:25.
|
|
6) | het eeuwige leven, |
|
Dat is, de weg en het middel om tot het eeuwige leven te komen is de rechte kennis Gods en des Middelaars Jezus Christus, namelijk vergezeld met een vast vertrouwen; gelijk dit woord ook genomen wordt Jes. 53:11.
|
|
7) | den enigen |
|
Of, den allenen; in den grondtekst staat niet, dat de Vader alleen de waarachtige God is, maar dat de Vader de alleen, of de enige ware God is. Want de ware God is maar een enig goddelijk wezen in drie personen bestaande. En daarmede worden uitgesloten alle andere valse goden, die de heidenen dienden; Jer. 10:11; 1 Cor. 8:6; Gal. 4:8,9, maar niet de Zoon noch de Heilige Geest, die ook deze enige ware God zijn en genaamd worden; Joh. 1:1; Hand. 5:4; Rom. 9:5; 1 Cor. 3:16,17; 1 Joh. 5:7,20, en elders.
|
|
8) | gezonden hebt. |
|
Namelijk als den enigen Middelaar en Zaligmaker, zonder welken niemand met God kan verzoend of verenigd worden; Hand. 4:12; 1 Tim. 2:5.
|
|
9) | verheerlijkt op |
|
Namelijk door mijne leer, leven en wonderwerken.
|
|
10) | voleindigd |
|
Dit zegt Hij, omdat een groot deel van dat werk nu al volbracht was, en het overige terstond daarna voorts zou volbracht worden.
|
|
11) | het werk, dat |
|
Namelijk van de verzoening en verlossing der mensen.
|
|
12) | gegeven hebt |
|
Dat is verordineerd en bevolen hebt.
|
|
13) | verheerlijk Mij, |
|
Dat is, stel mij tot uwe rechterhand in het volle gebruik mijner heerlijkheid, welke Ik van eeuwigheid wel bij u gehad heb, maar die in den tijd mijner vernedering in mijn menselijke natuur tot zaligheid der mensen, gelijk als verborgen is geweest. Zie Filipp. 2:6,7,8,9.
|
|
14) | eer de wereld |
|
Dat is, van eeuwigheid; als de Heere der heerlijkheid; Joh. 12:41; 1 Cor. 2:8; Ef. 1:4.
|
|
15) | uit de wereld |
|
Dat is, uit de gemenen hoop der mensen.
|
|
16) | gegeven hebt. |
|
Namelijk niet alleen tot trouwe apostelen en getuigen, maar ook om hen zalig te maken, Joh. 17:2.
|
|
17) | Uw, en Gij |
|
Namelijk door uw eeuwige verkiezing; 2 Tim. 2:19.
|
|
18) | van U is. |
|
Dat is, door uw ingeven, bevel en kracht van mij geleerd en gedaan is.
|
|
19) | de woorden, die |
|
Dat is, de leer.
|
|
20) | ontvangen, en |
|
Dat is, aangenomen en geloofd.
|
|
21) | van U uitgegaan |
|
Dat is, dat Ik uw Zoon ben van eeuwigheid van u geboren; Ps. 2:7; Micha 5:1.
|
|
22) | gezonden hebt. |
|
Namelijk in de wereld, om te zijn de Middelaar en Zaligmaker; Hebr. 5:5.
|
|
23) | de wereld, maar |
|
Dat is, niet voor alle mensen der wereld zonder onderscheid, maar voor de uitverkorenen en gelovigen; Rom. 8:33,34.
|
|
24) | Uw. |
|
Zie Joh. 17:6.
|
|
25) | in hen |
|
Of, door hen.
|
|
26) | verheerlijkt. |
|
Namelijk door hun geloof, leer en werken.
|
|
27) | ben niet meer |
|
Dat is, Ik zal haast uit de wereld scheiden met mijn lichamelijke tegenwoordigheid.
|
|
28) | zijn in de wereld, |
|
Dat is, blijven nog een tijd op de aarde, en zullen daarin nog aan vele zwakheden en verzoekingen onderworpen zijn.
|
|
29) | bewaar ze |
|
Namelijk in alle zwarigheden en bezoekingen.
|
|
30) | in Uw Naam, |
|
Dat is, door uwe kracht en om uwentwil, alzo zij die zwarigheden zullen moeten uitstaan om uwentwil.
|
|
31) | zij een zijn, |
|
Namelijk in geest, wil en liefde jegens elkander, gelijk wij een zijn in wezen en wil.
|
|
32) | bewaarde Ik ze |
|
Namelijk niet alleen van uiterlijke zwarigheden, maar ook van afval en verleiding.
|
|
33) | dan de zoon |
|
Of, maar de zoon des verderfs; namelijk is verloren gegaan; alzo wordt Judas genaamd, gelijk ook de Antichrist, 2 Thess. 2:3, omdat hij door Gods rechtvaardig oordeel ten verderve bereid was; Rom. 9:22.
|
|
34) | opdat de Schrift |
|
Dat is, en alzo is de Schrift vervuld geworden. Zie Ps. 69:26, en Ps. 109:8. Zie verder Hand. 1:16.
|
|
35) | in de wereld, |
|
Dat is, zolang ik nog bij hen in de wereld ben.
|
|
36) | Mijn blijdschap |
|
Dat is, waarmede Ik mij verblijd over hen, en waarmede zij zich verblijden in mij.
|
|
37) | in zichzelven. |
|
Dat is, in hun ziel en gemoed.
|
|
38) | Uw woord gegeven; |
|
Dat is, uwe leer geleerd en geopenbaard.
|
|
39) | gehaat, omdat |
|
Namelijk om uws woords wil.
|
|
40) | van de wereld niet |
|
Grieks uit de wereld; dat is niet wereldsgezind zijn.
|
|
41) | van de wereld niet ben. |
|
Grieks uit.
|
|
42) | wegneemt, maar |
|
Namelijk voor dezen tijd, alzo Ik hun dienst na dezen nog moet gebruiken.
|
|
43) | van den boze. |
|
Dat is, van de verleiding des Satans, der zonde en der wereld.
|
|
44) | van de wereld, |
|
Grieks uit.
|
|
45) | van de wereld niet ben. |
|
Grieks uit.
|
|
46) | Heilig ze in |
|
Dat is, vernieuw hen meer en meer door uwe waarheid en maak hen meer en meer bekwaam om dienaars te zijn des Nieuwen Testaments; 2 Cor. 3:6.
|
|
47) | de waarheid. |
|
Dat is, deze waarheid, waardoor de mensen geheiligd worden, namelijk de leer des Evangelies; Jak. 1:18.
|
|
48) | gezonden. |
|
Namelijk om uw woord en waarheid door de gehele wereld te prediken.
|
|
49) | Ik heilige Mijzelven |
|
Dat is, Ik geef mijzelven over tot een heilige offerande.
|
|
50) | geheiligd mogen |
|
Dat is, door de kracht en verdiensten van deze mijne offerande de vergeving hunner zonden en de heiligmaking des Geestes mogen verkrijgen; Hebr. 10:10,14.
|
|
51) | in waarheid. |
|
Dat is, waarlijk; of, door de waarheid niet gelijk vóór dezen door de uitwendige ceremoniën der wet geschiedde, maar inderdaad volbrengende hetgeen door die ceremoniën afgebeeld is.
|
|
52) | hun woord in |
|
Dat is, mijn woord door hen gepredikt.
|
|
53) | in Ons een zijn; |
|
Of, met ons; dat is, opdat zij door het ware geloof met ons verenigd zijnde, Ef. 3:17, ook daarenboven met ware liefde onder elkander verenigd mogen zijn.
|
|
54) | wereld gelove, dat |
|
Dat is, dat de mensen, die nog niet geloven, daardoor mogen aangelokt worden om mij voor den waren Messias, en mijne leer voor een goddelijke leer te erkennen en aan te nemen; 1 Petr. 3:1,2.
|
|
55) | de heerlijkheid |
|
Namelijk om Gods kinderen te zijn en mijne medeërfgenamen; Rom. 8:17.
|
|
56) | zij een zijn, |
|
Namelijk niet alleen de apostelen, maar ook al degenen, die door het woord in Christus zullen geloven, Joh. 17:20.
|
|
57) | in een, en opdat |
|
OF, tot een, dat is, opdat zij met mij verenigd zijnde door het geloof, ook daardoor met u verenigd worden, Joh. 14:23; 1 Joh. 1:3, en opdat alzo hunne vereniging met ons door het geloof, en met elkander door de liefde, hun volkomen leden hebbe.
|
|
58) | hen liefgehad |
|
Dat is; als uwe kinderen; 1 Joh. 3:1.
|
|
59) | Ik wil, dat |
|
Dat is, Ik begeer of verzoek. Zie Mark. 10:35.
|
|
60) | waar Ik ben, |
|
Dat is, waar Ik binnenkort zal zijn, in mijne heerlijkheid in den hemel; 1 Thess. 4:17; Openb. 3:21.
|
|
61) | die bij Mij |
|
Namelijk de apostelen en alle andere gelovigen.
|
|
62) | zijn, die Gij Mij |
|
Namelijk tot zijner tijd; met de ziel, terstond na den dood, 2 Cor. 5:8; Filipp. 1:23, en ook met het lichaam, na de algemene opstanding, Filipp. 3:21.
|
|
63) | gegeven hebt; want |
|
Namelijk door de eeuwige geboorte, als uw eniggeboren Zoon, Joh. 5:26, en die Gij mij ook naar mijn menselijke natuur zult geven, als Ik tot uwe rechterhand verheerlijkt zal worden; Ef. 1:20,21; Filipp. 2:9.
|
|
64) | voor de grondlegging |
|
Deze volgende woorden kunnen gevoegd worden, òf tot het woord gegeven, òf tot het woord liefgehad. Zie dergelijke Openb. 13:8.
|
|
65) | de wereld heeft |
|
Grieks en de wereld; dat is, de meeste menigte der wereld.
|
|
66) | U niet gekend; |
|
Namelijk zo het behoort. Want ook zelfs de heidenen hebben enige kennis van God gehad; Rom. 1:19,21.
|
|
67) | bekend maken; |
|
Namelijk nog meer en meer, wanneer Ik over hen den Heiligen Geest zal zenden.
|
|
68) | in hen zij, |
|
Dat is, ook tot hen zich uitstrekke, en de kracht en het gevoel daarvan in hunne harten uitgestort worde; Rom. 5:5.
|
|
69) | Ik in hen. |
|
Namelijk door mijn Geest en genade.
|
|