1) | antwoordde |
|
Dat is, ving een nieuwe rede aan. Zie Richt. 18:14, of, ging voort in het antwoorden.
|
|
2) | proeft |
|
Dat is, het hoort ze en brengt ze tot het verstand, om daar geoordeeld te worden hoedanig dat zij zijn.
|
|
3) | gelijk |
|
Hebreeuws, en. Zie boven, Job 5:7. Het gehemelte wordt de smaak toegeschreven. Alzo boven, Job 12:11; Spreuk. 24:13.
|
|
4) | wat recht is; |
|
Hebreeuws, het oordeel, of recht; dat is, de waarheid en billijkheid, die wij in dezen gehelen handel zoeken moeten, verwerpende al hetgeen vals en onrecht is. Alzo is het Hebreeuwse woord dikwijls genomen. Zie Deut. 32:4; Job 32:9; Ps. 37:30; Spreuk. 2:8; Jes. 59:8; Micha 3:8, enz.
|
|
5) | Ik ben rechtvaardig, |
|
Zie boven, Job 13:18, en Job 23:10, en Job 27:2,6, en Job 31:1, enz., waar Job niet wil zeggen dat hij gans zonder zonde was; want het tegendeel bekent hij boven, Job 14:4; maar alleen dat hij geen goddeloos mens, of hypocriet was, gelijk zijn vrienden meenden, en dat hij niet alleen had de burgerlijke gerechtigheid, maar ook de goede conscientie.
|
|
6) | God |
|
Deze beschuldiging gedaan tegen Job wordt gesteld met zijn eigen woorden, gelijk wij dezelve vinden boven, Job 27:2. Doch Job heeft haar zo verstaan dat God geen kennis nam van zijn zaak; maar Elihu, dat God ongerechtiglijk tegen hem handelde. Evenwel had Elihu reden om Job te berispen, omdat hij zijn onnozelheid zozeer voorstond, dat hij de gerechtigheid Gods scheen ongelijk te geven.
|
|
7) | Ik moet |
|
Dat is, als ik mijn onschuld verdedig, word ik gehouden te liegen. Dit verhaalt Elihu mede als van Job gesproken. Vergelijk boven, Job 19:7. Anders, zou ik liegen in mijn recht?
|
|
8) | mijn pijl |
|
Te weten, de pijl mijns lijdens en van deze mijn bezoeking, waarmede mij God getroffen heeft. Zie boven, Job 6:4. Vergelijk Deut. 32:33.
|
|
9) | zonder |
|
Dat is, zonder dat ik daartoe schuld heb.
|
|
10) | gelijk Job? |
|
Te weten, die zo wijs en kloek wil zijn als Job, en nochtans zulke redenen voortbrengt, die der bespotting waardig zijn, gelijk, naar het oordeel van Elihu, Job voortbracht.
|
|
11) | in als water; |
|
Zie dezelfde gelijkenis boven, Job 15:16, en de aantekening.
|
|
12) | hij heeft gezegd: |
|
Namelijk, Job.
|
|
13) | het baat |
|
Hoewel Job deze woorden in vorm alzo niet had uitgesproken, nochtans wil Elihu uit zijn redenen besluiten, gelijk uit Job 9:22, en Job 21:8, en Job 30:26, enz., maar de mening van Job was zodanig niet, als was het dat hij, door het geweld zijns lijdens gedrongen zijnde, somtijds al te heftiglijk en te onvoorzichtig zijn zaak dreef.
|
|
14) | als hij welbehagen |
|
Dat is, als zijn lust is God te dienen en te gehoorzamen. Anders, als hij een behagen heeft met God [te wandelen]. Dit woord is ingevoegd uit Gen. 5:22.
|
|
15) | lieden |
|
Hebreeuws, lieden des harten; dat is, des verstands. Alzo onder, Job 34:34. Zie boven, Job 9:4.
|
|
16) | Verre |
|
Hebreeuws, het zij Gode verre van goddeloosheid, enz.
|
|
17) | vergeldt |
|
Te weten, òf loon naar genade, zo het werk goed is, òf straf naar verdienste, zo het werk kwaad is.
|
|
18) | weg |
|
Dat is, naar zijn gedachten, pogingen, woorden en werken. Zo spreekt ook Ezech. 7:27, en Ezech. 33:10.
|
|
19) | hem vinden. |
|
Te weten, dat hem naar Gods oordeel wedervaren en overkomen moet vanwege zijne werken.
|
|
20) | handelt |
|
Anders, en verdoemt [den onschuldige] niet. Dergelijk invoegsel is ook Exod. 34:7.
|
|
21) | Wie heeft |
|
Hebreeuws, op hem besteld, of bevolen; dat is, Hem last gegeven, te weten om die te onderhouden en te regeren. De zin is, dat niemand Hem daarover gesteld heeft, maar dat Hij alle macht van zich alleen heeft. Elihu bewijst dat God niemand onrecht doen kan, omdat Hij is de schepper, onderhouder en regeerder van alle dingen, die zo gerechtig en heilig is van natuur dat Hij niet kan kwaad doen, en zo hoog van heerlijkheid dat Hij niemand gehouden is rekenschap van zijn doen te geven.
|
|
22) | Zijn hart |
|
Dat is, ten nauwste acht op hem wilde nemen, om het hoogste recht tegen hem te gebruiken.
|
|
23) | hem zette, |
|
Te weten, den mens. Zie boven, Job 34:11.
|
|
24) | Zijn geest |
|
Dat is, zijn ziel zou Hij van hem door den dood kunnen wegnemen, en alzo in dit leven een einde met hem maken. Vergelijk Ps. 26:9, en de aantekening.
|
|
25) | Alle vlees |
|
Dat is, alle mensen. Zie Gen. 6:12.
|
|
26) | mens |
|
Versta, het lichaam des mensen. Vergelijk Gen. 3:19; Pred. 12:7.
|
|
27) | bij u is, |
|
Te weten, bij u, o Job.
|
| No Link found
|
|
28) | den gewonde |
|
Hij wil zeggen dat zulks niet kan geschieden. Den gewonde verbinden is dengene, die om zijn zonden gestraft is en zich bekeert, weder genadig zijn en goeddoen, hetwelk niet geschied van hem, die het recht haat. Vergelijk boven, Job 5:18. Anderen vertalen het Hebreeuwse woord chabasch, heersen, of regeren, en alzo is het genomen van enigen, Jes. 3:7, want de oversten hebben de macht om de onderzaten te bedwingen en in banden te leggen. De zin is dat Hij, die de gehele wereld regeert, niet ongerechtig kan zijn.
|
|
29) | zeer Rechtvaardige |
|
Hebreeuws, geweldig, krachtig; dat is, die allermeest en ten hoogste rechtvaardig is.
|
|
30) | Zou men |
|
Dat is, is het niet geoorloofd een koning of prins alzo toe te spreken, hoeveel temin van God alzo te spreken? Anders, zoudt gij hem [te weten God] verdoemen, als Hij tot een koning zegt: Gij boet, enz. Het woord verdoemen wordt hier weder ingevoegd uit Job 34:17.
|
|
31) | Belial; |
|
Zie van dit woord Deut. 13:13.
|
|
32) | Dien, |
|
Te weten, God.
|
|
33) | het aangezicht |
|
Zie van deze manier van spreken Lev. 19:15.
|
|
34) | sterven zij; |
|
Namelijk, rijken en armen, edelen en onedelen, sterken en zwakken, en dat als het God belieft door zijn macht, dat niemand wederstaan kan, en naar zijn gerechtigheid, die niemand vermag te wederspreken of te controleren.
|
|
35) | ter middernacht |
|
Dat is, onverwachts, en als zij zekerst menen te wezen. Zie Exod. 12:29; 2 Kon. 19:35.
|
|
36) | een volk |
|
Dat is, gehele volken worden door Gods kracht en ook rechtvaardiglijk uit hun land, welvaren en staat vervoerd en weggerukt.
|
|
37) | doorgaat; |
|
Dat is, te gronde gaat.
|
| No Link found
|
|
38) | machtige |
|
Hebreeuws, zij nemen de sterken weg; te weten, de engelen of dienaars Gods. Zie boven, Job 4:18.
|
|
39) | zonder hand. |
|
Dat is, zonder menselijke hand, en dienvolgens door de kracht Gods.
|
|
40) | wegen, |
|
Dat is, werken. Zie Gen. 6:12.
|
|
41) | is geen duisternis, |
|
Vergelijk boven, Job 26:6.
|
|
42) | schaduw |
|
Zie boven, Job 12:22.
|
|
43) | Hij legt |
|
Te weten, God.
|
|
44) | te veel op, |
|
Dat is, te veel straf, gaande boven de verdiensten zijner zonden.
|
|
45) | dat hij tegen God |
|
Dat is, dat de mens oorzaak zou mogen hebben om tegen God van ongelijk te klagen en Hem in het gericht te willen betrekken, gelijk Job gedaan had. Zie boven, Job 13:3, en Job 16:21, en Job 23:3,4.
|
|
46) | dat men |
|
Hebreeuws, zonder doorzoeking; dat is zonder dat men uitvinden en rekenen kan, hoevelen Hij van deze geweldigen vernietigt; of doorgronden de redenen van deze zijne oordelen. Vergelijk boven, Job 5:9, en Job 9:10, en onder, Job 36:26.
|
|
47) | zo keert Hij |
|
Dat is, Hij verderft hen onvoorziens en als zij menen in hun rust te wezen. Zie boven, Job 34:20. Anders, Hij verandert den nacht, waarmede zij hun zonden meenden te bedekken, in den dag, die hen tevoorschijn brengt. Of, zo keert Hij op hen den nacht; dat is, allerlei ellende, tegenheid en kwalijk varen.
|
|
48) | klopt |
|
Dat is, drukt hen tezamen, slaat hen, smijt hen; te weten, door zijn rechtvaardige straffen.
|
|
49) | als goddelozen, |
|
Of, voor goddelozen. Hebreeuws, inplaats van goddelozen, gelijk ook zodanigen zijn.
|
|
50) | een plaats, |
|
Hebreeuws, in de plaats der zienden; dat is, in een openbare plaats, waar hun straf van velen kan gezien worden, opdat de aanschouwers door hun exempel geleerd mochten worden hun leven te verbeteren.
|
|
51) | Hem afgeweken zijn, |
|
Te weten, God.
|
|
52) | Zijner wegen |
|
Zie Gen. 18:19.
|
|
53) | op hem |
|
Dat is, op elkeen van hen, de straf die zij verdiend hebben, door den arme zo te verdrukken, dat hij genoodzaakt is geweest tot God te roepen.
|
|
54) | Als hij stilt, |
|
Hij toont Gods kracht, verenigd met zijn genade en gerechtigheid, omdat niemand beroerte kan maken, daar God naar zijn goedigheid stilte verleent, en omdat niemand hem helpen kan, tegen wien God vergramd is.
|
|
55) | beroeren? |
|
Dat is, onrust verwekken.
|
|
56) | verbergt, |
|
Te weten, van den mens; dat is, als Hij zijn genade, zegen en hulp van hem trekt. Zie Deut. 31:17.
|
|
57) | wie zal |
|
Te weten, van degenen, op wie God zeer vergramd is; van wie in de voorgaande verzen gesproken is.
|
|
58) | Hem dan |
|
Te weten, God; dat is, zich voor God vertonen, te weten, door het gebed, om troost en bijstand te verzoeken. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 34:6.
|
|
59) | zowel |
|
Dat is, hetgeen ik verhaal van God is waarachtig, niet alleen ten aanzien van een mens in het bijzonder, maar ook van gehele volken in het algemeen, dien Hij kan òf rust verlenen, òf zijn aangezicht verbergen.
|
|
60) | voor een volk, |
|
Het Hebreeuwse woord is in dezen zin gebruikt Gen. 37:8, onder, Job 34:36, en Job 42:8; Ps. 32:6.
|
|
61) | alleen? |
|
Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen Ezra 4:3; Ps. 33:15; Hos. 11:7.
|
|
62) | Opdat |
|
Hij toont dat God zijn aangezicht verbergt, niet alleen voor gemene lieden, maar ook voor de grote heren en regeerders derzelve.
|
|
63) | huichelachtige mens |
|
Zie wat een huichelaar is, boven, Job 8:13.
|
|
64) | strikken |
|
Dat is, geen overlast, tirannie en geweld, waarmede hij zijn onderzaten zou kwellen en verdrukken. Anders, vanwege, of uit oorzaak van de strikken des volks, te weten, waarmede hij hetzelve verdrukken zou.
|
|
65) | hij tot God |
|
Te weten, Job. Want tot dezen keert zich Elihu, om hem te vermanen tot zijn schuldigen plicht over hetgeen hij van God en tot God spreken moest, inplaats van tegen zijn oordelen klachtig te vallen, gelijk hij hem verweten had gedaan te hebben, boven, Job 34:5.
|
|
66) | niet verderven. |
|
Dat is, in deze mijn zaak en ganse leven zal ik niets doen, noch met woorden noch met werken, dan wat recht en behoorlijk is; of ik zal de [zaak], dat is, dezen mijn handel met God niet verderven, te weten, met mijn onschuld al te zeer te verdedigen, gelijk ik gedaan heb; of ik zal uw wetten niet verderven, te weten door dezelve te overtreden. Anders, heb ik weggenomen, ik zal geen pand nemen. Alsof hij zeide: Heb ik pand genomen, ik zal het niet meer doen. Vergelijk boven, Job 22:6.
|
|
67) | ik zie, |
|
Te weten, aangaande mijn zonden.
|
|
68) | leer Gij mij; |
|
Te weten, dat mij van mijn zonden nog onbekend is; dat is, maakt mij bekend mijn verborgen gebreken. Vergelijk Ps. 19:13.
|
|
69) | niet meer doen. |
|
Te weten, mij te vergrijpen.
|
|
70) | van u zijn, |
|
Dat is, zal het aan u staan, naar uw gevoelen en goeddunken gaan, hoe God het kwade met straffen vergelden zal, of het goede met weldaden? Zal Hij u raad moeten vragen, om te weten hoe Hij dat wel doen zal? Elihu spreekt Job toe.
|
|
71) | Hij iets |
|
Te weten, God.
|
|
72) | Hem |
|
Namelijk, God over zijn regering, waardoor Hij de goede en kwade werken vergeldt.
|
|
73) | Zoudt gij |
|
Dit zijn de woorden Gods, in wiens persoon Elihu die voortbrengt. De zin is: zoudt gij dan, o Job, mij voorschrijven de wijze hoe Ik straffen en zegenen zal, en niet Ik?
|
|
74) | Wat weet gij dan? |
|
Hier spreekt Elihu in zijn eigen persoon tot Job, alsof hij zeide: Wat hebt gij hiertegen te zeggen: spreekt uit, antwoord. Doch sommigen stellen Job 34:33 aldus: Zal Hij vergelden hetgeen van u is, dewijl gij [de kastijding] versmaadt? Wanneer gij het verkoost, ik zou het evenwel niet doen, enz.
|
|
75) | De lieden |
|
Hebreeuws, de lieden des harten. Hart voor verstand; alzo boven, Job 34:10.
|
|
76) | met mij zeggen, |
|
De Hebreeuwse letter lamed betekent somtijds met; gelijk Gen. 46:26; Exod. 34:12; Num. 18:11.
|
|
77) | naar mij horen: |
|
Dat is, dit mij toestemmen, of hierin mij gelijk geven.
|
|
78) | Mijn Vader, |
|
Te weten, die in den hemel zijt; dat is, o mijn God. Anders, mijn begeerte is dat Job beproefd worde.
|
|
79) | beproefd worden |
|
Te weten, door kruis en tegenspoed. Zie Gen. 22:1.
|
|
80) | tot het einde toe, |
|
Dat is, tot de voleinding van het werk zijner bezoeking, namelijk, als zijn godvruchtigheid ten volle blijken zal door een oprechte bekentenis zijner zonden. Anders, tot de overwinning toe; dat is, totdat hij God als zijn overwinnaar de eer geve en ophoude zo kwalijk te spreken. Of aldus: zal Job beproefd worden tot den einde toe? alsof hij vreesde dat Job door al te langdurige beproeving zijn zonden zou vermenigvuldigen.
|
|
81) | antwoorden |
|
Dat is, redenen, die hij met antwoorden voortbrengt.
|
|
82) | ongerechtige |
|
Hebreeuws, lieden der ongerechtigheid; dat is, als zijnde een der ongerechtige lieden, die Gods oordelen tegenspreken. Of, met de ongerechtige lieden; dat is, zijnde in zijn doen hun metgezel. Anders, voor de ongerechtigen; te weten, als hun voorspraak zijnde.
|
|
83) | zonde |
|
Dat is, de misdaad, die hij totnutoe gedaan heeft, door misverstand en dwaling.
|
|
84) | overtreding |
|
Dat is, zijn zonden vermenigvuldigen.
|
|
85) | in de handen klappen, |
|
Alsof hij ons met zijn disputen overwonnen had. Zie boven, Job 27:23, en vergelijk 1 Kon. 9:8. Sommigen verstaan het alzo, dat hij hun tot dispuut geroepen had en borgtocht wilde aangaan. Vergelijk boven, Job 17:3.
|
|