1) | psalm, |
|
Zie Ps. 4:1, en Ps. 48:1.
|
|
2) | God |
|
Gelijk door Mozes geprofeteerd is, Num. 10:35. De zin dezer woorden is: Als God opstaat, zo worden, enz. dergelijke samenvoegingen van twee leden en verwisseling van tijden wordt in dien zin dikwijls gebruikt, inzonderheid in het boek van Job en de Psalmen. Anders, dat God opsta, enz. of, laat God opstaan, biddender- en wensenderwijze, en zo in het volgende. De zin is, als God zich [om zo te spreken] maar begint te reppen, zo is het met al het woeden der vijanden gedaan. De profeet neemt deze woorden uit Num. 10:35, waaruit, alsook uit vs. 25,26, afgenomen wordt dat deze psalm van David gemaakt is over het opbrengen van de ark in Zion, 2 Sam. 6: of, de overwinningen, die op Gods antwoord en belofte, [bij de ark gegeven] verkregen zijn; zie 2 Sam. 5:19, enz. en 2 Sam. 8:1, enz.; en voornamelijk op de zegevierende verrijzenis en hemelvaart onzes Heeren Christus [wiens voorbeelden dit waren] over al zijne en onze geestelijke vijanden, gelijk te zien is Ef. 4:8,9,10.
|
| No Link found
|
|
3) | hoogt |
|
Dit duiden sommigen op het leiden van Israëldoor de woestijn naar Kanaän, en wijders op het geestelijke, waarvan Jes. 40:3. Anders: verhoogt dien, die, enz. Het Hebr. woord wordt dikwijls en eigenlijk gebruikt van ophogen der wegen en straten; doch voorts ook van hogelijk roemen, met lof verheffen, Spreuk. 4:8; idem, zich verheffen; Exod. 9:17.
|
|
4) | vlakke |
|
Sommigen verstaan hier [uit vergelijking van onder vs. 34] den derden hemel, alzo genoemd vanwege de grote ruimte en volkomen lieflijkheid. Verg. Job 22:14, en Ps. 16:11.
|
|
5) | HEERE; |
|
Hebr. Jah, dat zoveel is als Jehova, zijnde daarvan afgekort. Verg. 2 Sam. 6:2, en zie Gen. 2:4, en Ps. 89:9.
|
|
6) | zijn aangezicht. |
|
Te weten, Gods, die zijn tegenwoordigheid boven de ark openbaart.
|
|
7) | Rechter |
|
Die hun recht uitvoert en het ongelijk, hun aangedaan, wreekt.
|
|
8) | woonstede |
|
Dat is, zijn heilige woning.
|
|
9) | eenzamen |
|
Verg. Ps. 113:9.
|
|
10) | gevangen |
|
Hebr. gebonden. Verg. Ps. 107:10, en Ps. 146:7. Anders, die de gebondenen uitvoert in goede gelegenheid, of gelukkiglijk, voorspoediglijk, of ter rechter tijd.
|
|
11) | afvalligen |
|
Of, wederhorigen, wederstrevenden, rebellen.
|
|
12) | dorre |
|
Dat is, in ellende en gebrek. Het Hebr. woord betekent eigenlijk blank, glad, en voorts, dorre plaatsen, die blank, glad en kaal zijn, dat is onvruchtbaar. Verg. Neh. 4:13.
|
|
13) | Sela. |
|
Zie Ps. 3:3.
|
|
14) | dropen |
|
Dat is, zij vloeiden gelijk tot water weg, van ontzag, angst en vrees, vermits uwe tegenwoordigheid, als Gij het volk Israël door de woestijn voerdet naar Kanaän.
|
|
15) | zelfs |
|
Als met den vinger op dezen berg wijzende. Verg. Deut. 33:2; Richt. 5:4,5; Jes. 64:1,2.
|
|
16) | zeer |
|
Hebr. regen der mildigheden, of liberaalheden.
|
|
17) | druipen, |
|
Of, gesprengd, gelijk wanneer iemand iets met water besprengt, sprengende dat hier en daar.
|
|
18) | erfenis |
|
Te weten, het land Kanaän, gelijk blijkt in het volgende vers dat hebt Gij bezord als uw eigen erfgoed, verversende datzelve door regen, als het van droogte gelijk als moede en mat was. Verg. Deut. 11;11,12, en zie Exod. 15:17; 2 Sam. 20:19; Jer. 2:7, en Jer. 50:10,11. Sommigen voegen het woord erfenis bij het voorgaande lid aldus: Gij hebt uwe erfenis met een milde regen bedropen.
|
|
19) | hoop |
|
Of, gedierte. Het Hebr. woord betekent eigenlijk levendig, en voorts gedierte, inzonderheid wild gedierte, als zijnde zeer levendig, maar wordt ook wijders genomen voor een hoop, troep, leger, of gezelschap van mensen, zo kwaden, 2 Sam. 23:13, als goeden, gelijk hier, en van beiden in een vs. Ps. 71:19. Wij gebruiken ook in onze taal zulke manier van spreken, arme dieren, dat arme dier, van verlegen mensen.
|
|
20) | bereiddet |
|
Te weten, uwe erfenis. Of, bereidt [alle zegen;] of, Gij bracht den ellendige terecht.
|
|
21) | door uwe |
|
Of, met uw goed.
|
| No Link found
|
|
22) | ellendige |
|
Te weten, uw volk Israël, dat in Egypte veel had geleden en dat alle vijanden op het lijf wilden.
|
|
23) | te spreken; |
|
Hebr. gaf rede, spraak; dat is, stof om te spreken, te weten, van victoriën. Anders, zal geven.
|
|
24) | boodschappers |
|
Hebr. boodschapsters; het welk verstaan wordt van boodschappende zielen; dat is personen, naar den aard der Hebr. taal. Het was wel ene wijze in Israël dat de vrouwen en jonge dochters de victoriën roemden, en God daarvoor dankten en triomf zongen, [zie Exod. 15:20,21; Richt. 5:1, enz., en Richt. 11:34; 1 Sam. 18:6,7. Verg. ook 2 Sam. 1:20]; maar hier moet men verstaan de boodschappers van de verkregen victoriën in het Oude Testament, en de apostelen en evangelisten in het Nieuwe Testament. Zie Jes. 40:9.
|
|
25) | vloden |
|
Of, vlieden weg, als zijnde woorden der boodschappers.
|
|
26) | zij, |
|
De vrouw, dat is de vrouwen, die niet in den strijd trekken maar het huis bewaren, of de nederlaag is zo groot geweest, dat zelfs de vrouwen zonder schroom mede uitgekomen zijn om den roof te delen. Verg. 2 Sam. 1:24.
|
|
27) | gijlieden |
|
De profeet spreekt hier Gods volk aan; hoewel er zijn, die het duiden op de vijanden, aldus: Zo, of wanneer gij ligt, enz. elkeen van de vleugels der duif [dat is, der kerk] is, enz., en hare vederen zijn, enz.
|
|
28) | twee |
|
Versta, haardstenen, gelijk men in de legers en ook wel elders [nog hedendaags] pleegt op te leggen om vuur daartussen te stoken, om te koken, potten en ketels daarbij te zetten of over te hangen. Anders, tussen treeften, potten, enz.; de zin overeen uitkomende, welke is: al waart gij tot de uiterste dienstbaarheid en smaadheid [gelijk Egypte] verstoten, berookt en besmookt, gelijk koks en koksjongens, zo zal u evenwel God door zijn genadigen zegen weder doen blinken, gelijk een schone vliegende duif, die als van zilver en goud is glinsterende.
|
|
29) | daarin |
|
Te weten, zijne erfenis, Kanaän; uit Ps. 68:10,11.
|
|
30) | verstrooide, |
|
Anders, zal verstrooien, zo zult Gij, enz. Hebr. uitbreidde; dat is, verstrooide, verjoeg; gelijk Zach. 2:6.
|
|
31) | zij |
|
Namelijk, Gods erfenis. Of, het werd sneeuwwit; of, Gij [o God] maakte hen sneeuwwit.
|
|
32) | Tsalmon. |
|
Dat is, in het midden des lands, waar deze berg gelegen was, bij Sichem. Zie Richt. 9:48. Sommigen menen dat David hier gezien heeft op de betekenis van het woord Tsalmon, alsof hij zeide: Daar het land tevoren als met donkere zwarte schaduw overdekt was, werd het blank, licht, klaar en als sneeuwwit, van vreugde en triomf, hetwelk ook niet kwalijk past op de gelijkenis, in het voorgaande vers verhaald.
|
| No Link found
|
|
33) | Gods, |
|
Dat is, zeer hoog, ook vet en vruchtbaar. Zie Gen. 13;10, en Ps. 36:7; van Basan zie Deut. 32:14, en Ps. 22:13.
|
|
34) | bultige |
|
Hebr. een berg der bulten; dat is, hebbende vele schone heuvelen en hoogten.
|
|
35) | springt |
|
Gelijk triomferende en u beroemende boven dezen berg Zion. Het Hebr. woord wordt alleen hier gevonden, en daarom verscheidenlijk overgezet.
|
|
36) | berg |
|
Te weten, Zion. Alsof hij zeide: Alle andere volken en koninkrijken mogen zich beroemen, waarvan en zo hoog zij willen, zij kunnen evenwel met Gods kerk niet worden vergeleken, noch tegn haar met al hunne hoogheid dempen, omdat zij alleen verheerlijkt is met Gods genadige tegenwoordigheid, zetel en eeuwige inwoning. Verg. Ps. 132:13,14; Openb. 14:1.
|
|
37) | wagenen |
|
Of, ruiterij; versta, de heirscharen der engelen, bereid tot Gods dienst, om zijn volk te beschermen tegen der vijanden geweld, die veel op menigte van wagens plegen te roemen. Zie 2 Kon. 6:15,17.
|
|
38) | tweemaal |
|
Hebr. twee millioen; dat is, zeer veel, ontallijk, duizenden. Het getal van tien wordt alzo voor menige en veelheid gebruikt, en vervolgens de verdubbeling van tien duizend nog meer. Zie Gen. 31:41; Matth. 18:24.
|
|
39) | verdubbeld. |
|
Hebr. verdubbeling. Anders, engelen. Het Hebr. woord wordt alzo alleen hier gevonden.
|
|
40) | Sinaï |
|
Dat is, de heerlijkheid en heiligheid Gods is er zodanig, gelijk zij zich eertijds op den berg Sinaï vertoond heeft. Zulks, dat zij op Sinaï nu niet is te zoeken.
|
|
41) | Gij |
|
God is wel grotelijks verhoogd door de victoriën, die Hij zijn volk Israël in Kanaän veleend heeft, maar dat dit eigenlijk ziet op de victorie onzes Heere Jezus Christus, die al zijne en onze geestelijke vijanden overwonnen en in zijne hemelvaart gelijk in triomf gevankelijk gevoerd heeft, en [gelijk na de victorie placht te geschieden] uit zijn troon overvloed van allerlei gaven heeft uitgedeeld in zijne kerk, zelfs aan de ongelovigen, tot hunne bekering en inlijving in Gods kerk, daarvan betuigt de apostel, Ef. 4:8, enz.
|
|
42) | gevangenis |
|
Dat is, gevangenen. Zie Num. 31:12.
|
|
43) | om uit |
|
Of, [om te geven.] Van zulk gebruik des woords nemen, zie Gen. 12:15, en Hos. 14:3, idem Ef. 4:8, alwaar de apostel deze woorden aanhaalt, en voor genomen, gegeven gebruikt.
|
|
44) | wederhorigen, |
|
Dat is, ongelovigen. Versta, hebt Gij gevangen genomen onder uwe gehoorzaamheid. Verg. 2 Cor. 10:5. Of, [onder] de wederhorigen; te weten, deelt Gij gaven uit.
|
|
45) | om |
|
Dat is opdat zij in uw kerk zouden wonen. Anders, om [in hen] te wonen; opdat Gij door uwen Geest in hen zoudt wonen. Andrs: om te wonen bij den HEERE God. Versta, de vereniging der Joden en heidenen door één geloof in Christus.
|
|
46) | Geloofd |
|
Hebr. gezegend.
|
|
47) | dag bij |
|
Hebr. dag dag.
|
|
48) | overlaadt |
|
Te weten, met gaven, uit Ps. 68:19.
|
|
49) | volkomen |
|
Hebr. der zaligheden.
|
|
50) | uitkomsten |
|
Verg. 1 Cor. 10:13.
|
|
51) | tegen |
|
Of, in den dood, dat is, in het midden des doods.
|
|
52) | verslaan, |
|
Of, doorwonden, doorsteken.
|
|
53) | harigen |
|
Of, den haartop. Hebr. schedel des haars, dat is, die er zo trots, wild en schrikkelijk als een rover of straatschender uitziet. Verg. Job 5:5.
|
|
54) | schulden |
|
Dat is, die zo onbekommerd en onbeschroomd in zijn boevenstukken immer en steeds voortgaat, en alzo de schuld zijner zonden ophoopt.
|
|
55) | Ik zal |
|
Dat is, Ik zal mijn volk uit alle noden hunner vijanden nu zowel verlossen, als Ik eertijds hunne voorouders verlost heb van Og, den koning van Basan, en van de Egyptenaars in de Rode zee, Num. 21: <a href="ex_14.html" target="kanttekening_referentie">Exod. 14.
|
|
56) | van de |
|
Dat uit de verslagen vijanden, ja uit een ieder van hen, of, dien haartop en zijn aanhang gesproten zal zijn. Verg. Ps. 58:11.
|
|
57) | zij hebben |
|
Uw volk. Dit schijnt te zien op het inbrengen der ark in Zion, [zie 2 Sam. 6:13,] of immers op het wederbrengen van de ark, na de verkregen victoriën. Zie 2 Sam. 11:11.
|
|
58) | zangers |
|
Verg. 2 Sam. 6:5; 1 Kron. 13:8.
|
|
59) | trommelende |
|
Gelijk men te dien tijde gewoon was te doen wanneer men vreugde bedreef en triomf hield. Zie Exod. 15:20; Richt. 11:34; 1 Sam. 18:6; Jer. 31:4, enz. en verg. boven Ps. 68:12.
|
|
60) | springader |
|
Dat is, die uwen oorsprong hebt uit Jakob, gelijk de rivier uit een springader; want de twaalf stammen waren uit hem gesproten. Verg. Deut. 33:28, en Jes. 48:1.
|
|
61) | Daar |
|
Te weten, in de gemeenten of vergaderingen zijn alle stammen, zowel de vergelegene [gelijk Zebulon en Nafthali] als de naaste, Bemjamin en Juda.
|
|
62) | kleine, |
|
Omdat deze stam van den jongsten broeder gesproten was en zeer geminderd door de nederlaag voor Gobea, Richt. 20.
|
|
63) | heerste, |
|
Omdat de eerste koning Saul daaruit gesproten was.
|
|
64) | vergadering, |
|
Het Hebr. woord wordt alzo hier alleen gevonden, komende van een woord dat stenigen, met stenen overwerpen, betekent; gelijk daarvan ook een ander woord komt, dat een steenhoop betekent, zo wordt dit alhier genomen voor ene menigte, raad, gezelschap, vergadering, van oversten, die ook bij een steen vergeleken worden, [zie Gen. 49:24], omdat zij de vastigheid der gemeente zijn.
|
|
65) | geboden; |
|
Dat is, voor U besloten, verordineerd en U toegeschikt. Zie Lev. 25:21, en Ps. 42:9.
|
|
66) | aan ons |
|
Of, voor ons, in ons.
|
|
67) | tempels |
|
Als die door mijn zoon zal gebouwd zijn. David had wel voor den tempel te bouwen, maar werd van God door Nathan bericht dat Salomo dien zou bouwen, 2 Sam. 7. Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: Sterk, enz., uit uwen tempel; dat is, paleis, tabernakel, heiligdom, [dat naderhand in den tempel gebracht werd] zijnde de plaats der ark, waar God gezegd wordt te wonen. Anders: nadat uw tempel zal geweest zijn te Jeruzalem; dat is, na de verwoesting des tempels. Versta de beroeping der heidenen. Of, aldus: Om uws tempels, om Jeruzalems wil, enz.
|
|
68) | zullen |
|
Of, laat de koningen u geschenken brengen. Dit is eendeels geschied ten tijde van SAlomo en Hizkia, 1 Kon. 10:10,24,25; 2 Kron. 32:23; Jes. 18:7, maar voornamelijk geestelijk vervuld in het Nieuwe Testament door de bekering der heidense koningen en prinsen. Verg. Jes. 49:22,23, en hier de volgende Ps. 68:32,33; idem Ps. 72:10.
|
|
69) | Scheld |
|
Van Gods schelden, zie Ps. 9:6. Anders, verdoe.
|
|
70) | wild |
|
Hierdoor kan men in het algemeen verstaan de vijanden van Gods volk, die de Heilige Schrift bij wilde dieren vergelijkt, of den koning van Egypte in het bijzonder, wiens hof aan de rivier lag, waar veel riet was. Verg. Jes. 19:6, en Exod. 2:3,4. Anders, den hoop der spiesdragers, of schutters, omdat de spiesen en pijlen van dik en sterk riet in sommigen plaatsen gemaakt werden.
|
|
71) | riets, |
|
Dat aan het riet woont, of zich daarin ophoudt. Sommigen verstaan hierdoor weelderige en vette plaatsen, uit Jes. 35:7.
|
|
72) | stieren |
|
Der wilde krijgsoversten of trotse regenten. Zie Ps. 22:13.
|
|
73) | kalveren De algemene krijgslieden, of weelderige, dartele |
|
|
| No Link found
|
|
74) | onderwerpt |
|
Hebr. zich nederwerpt om als met voeten getreden te worden; versta, de huichelaars, die met veinzing van grote deemoedigheid mede geschenken aanbrengen. Verg. Deut. 33:29; 2 Sam. 22:45, met de aanteek. Zie ook Spreuk. 6:3. Anders, die zich nederlegt op stukken zilvers; dat is, in grote pracht leeft.
|
|
75) | Hij |
|
Dit spreekt de profeet tot Gods volk, met vertrouwen det God dit gebed zal verhoren en de krijgszuchtige vijanden van God en zijn volk verdelgen.
|
|
76) | Prinselijke |
|
Het Hebr. woord wordt alleenlijk [gelijk ook enige andere] in deze psalm gevonden. Zie wijders Ps. 68:30.
|
|
77) | Morenland |
|
Dat is, de Moren. Hebr. Cusch. Zie Gen. 2:13.
|
|
78) | haasten |
|
Hebr. zal zijne handen doen lopen tot God.
|
|
79) | die vanouds |
|
Hebr. in den hemel der hemelen der oudheid; dat is, den hoogsten of derden hemel, die [nevens andere] van alle tijden, ja van het begin der wereld geweest is. Zie 1 Kon. 8:27.
|
| No Link found
|
|
80) | stem, |
|
Versta, den donder, waardoor Hij zijn goddelijke kracht en majesteit zonderling openbaart. Zie Ps. 29:3. Anders: Hij geeft een sterk geluid met, of door zijne stem.
|
|
81) | sterkte. |
|
Zie Ps. 8:3, en Ps. 29:1.
|
|
82) | hoogheid |
|
Gelijk Deut. 33:26.
|
|
83) | bovenste |
|
Anders, hemelen, alzo genoemd vanwege hun zeer dun en zacht wezen.
|
|
84) | heiligdommen; |
|
Den tabenakel, waarin verscheidene heilige woningen waren, mitsgaders den hemel, daardoor afgebeeld.
|
|
85) | volke |
|
Namelijk, Israël, zijn volk.
|
|
86) | Geloofd |
|
Hebr. gezegend.
|
|