1)laatste der dagen zal het geschieden,
In de tijd van het Nieuwe Testament, of de komst van de beloofde Messias, onze Heere Jezus Christus; zie Jes. 2:2,3,4,5; alwaar deze profetie bijkans met dezelfde woorden is verhaald. Zie de aantekening aldaar.
 
2)top der bergen;
Hebr. hoofd.
 
3)grote volken richten,
Of, velen.
 
4)straffen,
Of, bestraffen.
 
5)tot verre toe;
Tot aan de einden van de aarde. Zie Ps. 2:8, met de aantekening.
 
6)ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen,
Hebr. volk tegen volk zullen geen zwaard opheffen.
 
7)Maar zij zullen zitten,
Door deze verbloemde manieren van spreken [genomen uit 1 Kon. 4:25], wordt afgebeeld het geestelijk vertrouwen en de vrede van de conscientiën, die de kerk van Christus heeft door het geloof in Hem; waarvan de staat van Salomo's rijk een voorbeeld was; verg. Ps. 72:7, enz; Zach. 3:10.
 
8)er zal niemand zijn, die ze verschrikke;
Verg. Lev. 26:5,6; Jes. 11:6, enz.
 
9)gesproken.
Daarom zal het zekerlijk volbracht worden.
 
10)alle volken zullen wandelen,
Andere volken, die zich tot Christus' gehoorzaamheid niet begeven.
 
11)gods;
Dat is, van de afgod; verg. Jona 1:5.
 
12)wij zullen wandelen
Die van Christus' kerk zijn, in Hem geloven en Hem volgen.
 
13)Naam des HEEREN, onzes Gods,
Dat is, godsdienst, dienst, aanroeping, geloof, vertrouwen, enz.; zie 1 Kon. 8:16; 2 Kon. 2:24.
 
14)eeuwiglijk en altoos.
Dit is, in dit en het toekomende leven.
 
15)die hinkende was,
Die lange tijd in kruis en lijden zal hebben gezeten. Zie Ps. 35:15; Jer. 20:10; Zef. 3:19, met de aantekening. De Hebr. woorden, hinkende, verdrevene, staan in het vrouwelijke geslacht. Versta, de dochter van Zion, uit Micha 4:8, dat is, het overblijfsel van de Joodse kerk.
 
16)geplaagd had.
Hebr. kwaad gedaan; dat is, hard behandeld, geplaagd had.
 
17)maken tot een
Hebr. stellen.
 
18)overblijfsel,
Zodat er nog van de Joden, of Israël, een deel geloven en behouden zullen worden door de Messias. Zie Rom. 11:5.
 
19)machtig volk;
Door de beroeping en toevoeging van de heidenen; gelijk Micha 4:1,2.
 
20)Koning over hen zijn op den berg Sions,
Of, over henlieden regeren.
 
21)nu aan tot in eeuwigheid.
Dat is, van de tijd af, dat de Heere dit genadewerk verricht; dat is, aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn, gelijk Luk. 1:33, alzo Jer. 9:6.
 
22)Schaapstoren,
Hebr. Migdal-eder, dat sommigen houden voor de plaats, vermeld Gen. 35:21; waaromtrent de patriarch Jakob zich neersloeg, dichtbij, of binnen Jeruzalem gelegen. Anderen verstaan een toren, die getimmerd was op de Schaapspoort, waarvan Neh. 3:1,32; zie aldaar, en versta door deze en de volgende plaats, Jeruzalem, en voort Gods kerk, Christus' schaapstal.
 
23)Ofel der dochter Sions!
Dat is, heuvel; zie 2 Kron. 27:3, en 2 Kron. 33:14; Neh. 3:26,27. Het kan zijn dat de kerk van God, of het geestelijk Jeruzalem, de benaming van deze beide plaatsen heeft, vanwege de sterkte en vastigheid van de schaapstal van Christus en de verheffing of uitsteking van de kerk in de wereld. Zie Matth. 5:14,16.
 
24)de vorige heerschappij,
Het koninkrijk van Christus, het koninkrijk der hemelen, de kerk, welker Koning Christus is afgebeeld door het voorgaande koninkrijk van David, en bijzonder door het bloeiende en vrederijke koninkrijk van Salomo. Verg. Micha 4:4 met de aantekening.
 
25)dochteren van Jeruzalem.
Dat is, van het volk, van de inwoners van Jeruzalem, dat is van de kerk.
 
26)gij
Gij hinkende dochter van Zion.
 
27)zo groot geschrei maken?
Hebr. schreien schreiende, of [met] geschrei schreien; dat is, zulk een getier van kermen en klagen maken, vanwege het lijden dat u eerst zal overkomen.
 
28)Koning onder u?
Alsof God zeide: Het zal wel niet anders schijnen dan of gij geen koning noch raadgever had, wanneer gij in de Babylonische gevangeschap zult moeten doorgaan; maar Hij is daarom niet verloren, Hij zal zich op zijn tijd opoenbaren en zijn rijk onder u herstellen.
 
29)Raadgever vergaan,
Verg. Jes. 9:5 op het woord Raad.
 
30)om voort te brengen, o dochter Sions!
Gelijk een vrouw, die in arbeid is om een vrucht ter wereld te brengen; gij hebt er reden toe, het moet vooreerst zo zijn, maar de uitkomst zal blijde zijn; verg. Jes. 26:17,18,19.
 
31)nu zult gij wel uit de stad henen uitgaan,
Dat is, al haast. Zie Hos. 10:3. Alzo onder Micha 5:3, en Micha 7:10.
 
32)veld wonen,
Buiten uw land gaan dolen en verstrooid worden.
 
33)HEERE verlossen
Tot een bewijs dat uw koning behouden is, en tot een voorbeeld van de geestelijke verlossing en oprichting van het koninkrijk van Christus, die de ware losser en rantsoeneerder van zijn volk is. Zie. Gen. 48:16; Job 19:25; Jes. 59:20.
 
34)hand uwer vijanden.
Hebr. palm.
 
35)u verzameld,
O Zion, of dochter van Zion.
 
36)ontheiligd worden,
Door bloedvergieten, schenden, plunderen en allerlei verwoesten. Zie Num. 35:33; Ps. 106:38, en verg. Ezech. 7:21 met de aantekening.
 
37)schouwen aan Sion.
Te weten onze wens of lust, in hun ongeluk of verderf. Verg. Ps. 22:18.
 
38)zij weten de gedachten des HEEREN niet,
De heidenen, Jeruzalems vijanden.
 
39)garven tot den dorsvloer.
Wanneer Hij de vijanden zal gebruikt hebben omn zijn volk door hen te tuchtigen en te verootmoedigen dat Hij dan een schrikkelijk oordeel over die vijanden zal uitvoeren. Verg. Jes. 21:10, en Jer. 51:33; Joel 3:13,14 met de aantekening aldaar.
 
40)Maak u op en dors, o dochter Sions!
Om uw verdrukkers en vijanden te vertreden en te vernielen, door de kracht van uw Hoofd en Koning Jezus Christus. Verg. Jes. 41:15,16.
 
41)hoorn
Dat is, uw macht onverwinnelijk maken. Zie Deut. 33:17.
 
42)maken,
Hebr. stellen, alzo in het volgende.
 
43)gewin den HEERE verbannen,
Dit zit op het gebruik van het verbannen ener natie, als wanneer het volk vernield werd en hun goed de Heere toebehoorde. Zie Deut. 2:34; Joz. 6:17,18,19, en verg. verder Zach. 14:20.
 
44)Nu
Alsof de Heere zeide: Maar dewijl het voor deze tijd, om uw zonden wil, alzo moet gaan, gelijk Micha 4:10,11 gezegd is, zo zal het al vergeefs zijn, wat gij daartegen met al uw gewoel zoudt mogen voornemen, want gij moet toch naar Babel. Het is een aanspraak tot de inwoners van Jerzualem, met wie de profeet in de volgende woorden zich samenvoegt door het woord ons. Doch sommigen houden het voor een spotachtige aanspraak aan de Babyloniërs, alsof God zeide: Doet vrij uw best, gij krijgers van Babel [gelijk gij dan ook voorzeker doen zult], evenwel zult gij daardoor mijn genadewerk, dat Ik voorheb [waarvan in het volgende hoofdstuk], niet kunnen beletten. anders: nu zult gij met benden samengehoopt, samengepakt worden, te weten, door de belegering, gelijk volgt. Dit vers hechten sommigen aan het volgende hoofdstuk als het eerste vers daarvan.
 
45)rot u met benden,
Dat is, doe uw best, met al uw krijgsmacht.
 
46)dochter der bende,
Dat is, gij krijgers, die gij meent in de krijg zo ervaren en met krijgdsvolk zo voorzien te zijn dat gij geen vijand hebt te vrezen; of gij die gewoon zijt met benden en troepen uit te lopen om, als struikrovers en straatschenders, de reizende lieden te beroven, gelijk Micha 2:8. Zie van het Hebr. woord, betekenende een bende, of troep van soldaten, enz. 2 Sam. 3:22; Jer. 18:22, en verg. Israëls voorbeeld, Hos. 4:2, en Hos. 6:9, en Hos. 7:1. aangaande de manier van spreken, dochter der bende, verg. Job 5:7, en Zach. 4:14.
 
47)hij zal een belegering tegen ons stellen;
De vijand, de koning van Babel. Dit zijn woorden van de profeet alsof hij zeide: Dit zal ons voorzeker overkomen, gij doet er tegen wat gij wilt of moogt.
 
48)rechter Israëls met de roede op het kinnebakken slaan.
Dat is, de regenten, of gouverneurs openbare schande en smaadheid aandoen. Zie 1 Kon. 22:24; Job 16:10; Ps. 3:8; Klaagl. 3:30 met de aantekening. Dit was een teken dat hun aardse koninkrijk een einde zou nemen; waartegen in het volgende de belofte gedaan wordt van een nieuwe hemelse Koning, de Messias.