1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36


1Jotham was vijf en twintig1) jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, een dochter van Zadok.
2En hij deed dat recht was2) in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve dat hij in den tempel des HEEREN3) niet ging; en het volk verdierf zich nog.4)
3Dezelve bouwde5) de hoge poorten6) aan het huis des HEEREN; hij bouwde ook veel aan den muur van Ofel.7)
4Daartoe bouwde hij steden op het gebergte van Juda; en in de wouden bouwde hij burchten en torens.8)
5Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen Ammons, en had de overhand over hen, zodat de kinderen Ammons in datzelfde jaar hem gaven honderd talenten zilvers,9) en tien duizend kor tarwe,10) en tien duizend gerst; dit brachten hem de kinderen Ammons wederom, ook in het tweede en in het derde jaar.
6Alzo versterkte zich Jotham; want hij richtte11) zijn wegen12) voor het aangezicht des HEEREN, zijns Gods.
7Het overige nu der geschiedenissen van Jotham, en al zijn krijgen,13) en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in het boek der koningen van Israel en Juda.
8Hij was vijf en twintig14) jaren oud, toen hij koning werd; en hij regeerde zestien jaren te Jeruzalem.
9En Jotham ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids;15) en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.