1) | Het gezicht |
|
Dat is, hetgeen dat God den profeet Jesaja door een gezicht heeft geopenbaard en bevolen het volk te verkondigen. Doch in dit boek wordt niet gesproken van een, maar van vele en verscheidene gezichten, die de profeet gezien heeft.
|
|
2) | Het gezicht |
|
Van het woord gezicht zie Gen. 15:1.
|
|
3) | Amoz, |
|
Het wordt daarvoor gehouden, dat deze Amoz is geweest de broeder van Uzzia, den koning van Juda.
|
|
4) | Uzzia, |
|
Van deze vier koningen is te lezen in het tweede boek der Koningen van het 15e tot het 21e hoofdstuk.
|
|
5) | Hoort, |
|
Zie Deut. 4:26; Micha 6:2.
|
|
6) | groot gemaakt |
|
Of, opgetogen.
|
|
7) | zij hebben |
|
Of, zij zijn van mij afgevallen, of zij hebben afvalliglijk tegen mij gehandeld. Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord 1 Kon. 12:19.
|
|
8) | Een os |
|
De zin is, hoewel een os en ezel van de domste dieren zijn, zo leren zij nochtans dien kennen, die zich dagelijks als voeder voorstelt, en zij betonen hem op hunne wijze enige vriendschap, wanneer hij tot hen in den stal komt, en zij voegen zich naar zijne hand.
|
|
9) | zijn bezitter, |
|
Dat is, dengene, wien hij toebehoort en die hem als zijn eigen bezit en opvoedt.
|
|
10) | een ezel |
|
De zin is, hoewel een os en ezel van de domste dieren zijn, zo leren zij nochtans dien kennen, die zich dagelijks als voeder voorstelt, en zij betonen hem op hunne wijze enige vriendschap, wanneer hij tot hen in den stal komt, en zij voegen zich naar zijne hand.
|
|
11) | Israël |
|
Of, Israël verstaat niet. Die zijnen God niet kent, wordt geacht niets te weten of te kennen. Anders: kent [mij] niet, te weten, zijnen bezitter, eigenaar, Heer, alsof Hij zeide: zij die daar roemen Gods volk te zijn, zijn onvernuftiger en onverstandiger dan het vee.
|
|
12) | het zondige |
|
Dat is, het volk, dat zich geheellijk tot zondigen heeft overgegeven.
|
|
13) | van zware |
|
Hebreeuws, dat zwaar is van ongerechtigheid; dat is, hetwelk zwaarlijk met vele zonden beladen is.
|
|
14) | het zaad |
|
Dat is, degenen, die gegenereerd zijn van boosaardige ouders, zijnde derhalve kwaad ei, kwaad kieken; vergelijk Matth. 3:7.
|
|
15) | de verdervende |
|
De zondaars bederven zichzelven, hunnen weg en al wat zij kunnen; zie Gen. 6:12; Spreuk. 6:32, enz.
|
|
16) | Heilige Israëls |
|
Dat is, den waren God, die zich Israël heeft geopenbaard; gelijk Ps. 71:22.
|
|
17) | gelasterd, |
|
Anders: getergd, veracht.
|
|
18) | zich vervreemd, |
|
Te weten, van den Heere; Ezech. 14:5.
|
|
19) | Waartoe |
|
Alsof God zeide: Het is toch tevergeefs, dat men u veel slaat. Anders: waarop; dat is, op welk deel van het lichaam zal men u meer slaan?
|
|
20) | hoofd |
|
Hebreeuws, het ganse hoofd is in krankheid; dat is, zowel het geestelijke als het wereldlijke bestuur is in een ellendigen en bedroefden staat, en daar is hulp noch raad tot beterschap te vinden.
|
|
21) | Van de voetzool |
|
Met de woorden van Jes. 1:6 wordt verder aangewezen de verdorven staat zo der kerk als der maatschappij bij de Joden. Vergelijk de manier van spreken met Deut. 28:35; 2 Sam. 14:25; Job 2:7.
|
|
22) | aan hetzelve; |
|
Te weten lichaam, of volk.
|
|
23) | striemen, |
|
Het Hebreeuwse woord betekent zulk een teken, of striem, of lijkstee, als zich het bloed ergens verheft of vertoont vanwege een slag of stoot.
|
|
24) | etterbuilen, |
|
Of vochtige plaag, kwetsuur; dat is, verrotte kwetsuren, of zweren die vervuilen, of verzweren, of kwetsuren vol etter.
|
|
25) | uitgedrukt |
|
Te weten, alzo, dat er het etter en vuil bloed uitgedrukt en de wonde gezuiverd is.
|
|
26) | Uw aardrijk |
|
De zin is: Het is geen bouwland gelijkende, maar veel meer een wilde ongebouwde woestijn.
|
|
27) | verteren |
|
Dat is, zij eten de vruchten des lands op. Dit is geschied door Hazael, den koning van Syrië, en Joas, den koning van Israël, 2 Kon. 12, en 2 Kron. 25.
|
|
28) | de vreemden. |
|
Hebreeuws, omkering der vreemden; dat is, die door vreemden geschiedt, of zodanig als de vreemde soldaten plachten aan te richten als zij een land innemen en overheersen; zie 2 Kron. 28:18.
|
|
29) | de dochter |
|
Dat is, Jeruzalem, hetwelk ten dele op den berg Zion gebouwd was, en daaruit scheen te spruiten en voort te komen; zie de aantekening 2 Kon. 19:21.
|
|
30) | is overgebleven |
|
Te weten nadat de andere steden door het ganse land verwoest zijn.
|
|
31) | als een hutje |
|
Anders: als een schaduwhuisje; te weten waar de bewaarder van den wijngaard onder schuilt. Hij wil zeggen, zij is tot de uiterste ellende gebracht. Zie Job 27:18.
|
|
32) | belegerde stad. |
|
Of, verwoeste, of besloten stad.
|
|
33) | een weinig |
|
Rom. 9:29 staat, een weinig zaads, dit komt daarbij toe, dat in de Griekse overzetting van het Oude Testament [welke de apostelen hier gevolgd hebben] het woord zaad gelezen wordt. De zin komt met het Hebreeuwse wel overeen.
|
|
34) | als Sodom |
|
Dat is, wij zouden gans uitgeroeid en tot in den grond toe vernield zijn.
|
|
35) | gij oversten |
|
Dat is, gij vorsten van Jerzulem, die waarlijk niet beter zijt dan de vorsten, regenten, of leidslieden te Sodom eertijds geweest zijn. Die zijn zonder genade uitgeroeid, maar ulieden geschiedt nog deze genade, dat gij des Heeren woord moogt horen; eilieve, neemt toch deze genade waar. Vergelijk met deze plaats Deut. 32:32; Ezech. 16:46.
|
|
36) | de wet |
|
Dat is, hetgeen ik ulieden uit Gods bevel aandien. Van het woord wet zie Ps. 1:2.
|
|
37) | gij volk van Gomorra! |
|
Dat is, gij volk van Juda, die in boosheid den Gomorieten zijt gelijk geworden.
|
|
38) | Waartoe |
|
Daar staat 1 Sam. 15:22: Gehoorzamen is beter dan slachtoffers, opmerken dan het vette der rammen. De Heere had wel de offeranden ingesteld en bevolen te doen, maar als hulpmiddelen om hen in boetvaardigheid en geloof wel te doen voortgaan; hetwelk, terwijl zij nalieten, zo waren hunne offeranden den Heere een gruwel, onaangezien Hij die had ingesteld.
|
|
39) | der rammen, |
|
Te weten der rammen, die geslacht worden ter offerande.
|
|
40) | voor Mijn aangezicht |
|
Dat is, in den tempel, waar Ik mijne tegenwoordigheid bijzonderlijk openbaar.
|
|
41) | wie heeft zulks |
|
Alsof God zeide: Ik heb daar geen behagen aan, dat gijlieden met uwe offeranden in den tempel verschijnt. Namelijk huichelender wijze, zonder geloof, zonder boete of aandacht gelijk gijlieden doet.
|
|
42) | Mijn voorhoven |
|
Dat is, de voorhoven van mijn huis, of tempel, die twee waren, een der priesters en een des volks, 2 Kron. 4:9; zodat de profeet hier zowel de priesters als het volk bestraft.
|
|
43) | Brengt niet |
|
Hebreeuws, vaart niet voort te brengen. Anders: brengt voortaan niet meer spijsoffers der leugens, of der ijdelheid; te weten met welke gij mij niet kunt verzoenen.
|
|
44) | het reukwerk |
|
Zie Exod. 30.
|
|
45) | de nieuwe |
|
In het Hebreeuws staan deze woorden in het enkelvoud. De eerste dag der maand was den Heere heilig; Num. 28:11,14.
|
|
46) | het bijeenroepen |
|
Als er boosheid is bij de vergaderingen, zo kan en wil de Heere daar niet bij wezen, want Hij is een vijand van de vergaderingen der boosdoeners; Ps. 5:5. Zijne getrouwheid is in de gemeente der heiligen; Ps. 89:6.
|
|
47) | de verbodsdagen. |
|
Zie de aantekening Lev. 23:36.
|
|
48) | Uw nieuwe |
|
Dat is, uwe offeranden, die gij ten tijde der nieuwe maanden pleegt te doen.
|
|
49) | haat Mijn ziel, |
|
Dat is, [gelijk wij spreken] Ik haat hen van ganser hart en van ganser ziel.
|
|
50) | last; |
|
Of, vermoeidheid.
|
|
51) | Ik ben moede |
|
Ik kan hen niet lijden, noch verdragen; menselijkerwijze van God gesproken.
|
|
52) | uw handen |
|
Zie de aantekening 1 Kon. 8:22, belangende het uitbreiden der handen in het bidden.
|
|
53) | verberg Ik |
|
De Heere wil niet verhoren de gebeden dergenen, die niet van harte gezind zijn zich van alle kwaad te bekeren; zie Ps. 66:18.
|
|
54) | zijn vol bloed. |
|
Hebreeuws, zijn vol bloeden; zie de aantekening Gen. 4:10.
|
|
55) | Wast u, |
|
Hij ziet op de ceremoniën der wassingen en reinigingen, die in de wet bevolen waren, daaronder mede verstaande de geestelijke wassingen en zuiveringen des harten.
|
|
56) | zoekt |
|
Dat is, benaarstig u om te weten wat recht en wel gedaan is en doet dat.
|
|
57) | handelt |
|
Dat is, verdedigt de zaak der weduwen voor het gericht.
|
|
58) | tezamen |
|
Dat is, met redenen elkander bewijzen, wie recht of onrecht heeft, en volgens dien wie de oorzaak is van uwe ellende, Ik of uwe zonden?
|
| No Link found
|
|
59) | als scharlaken, |
|
Deze woorden zien op hetgeen Jes. 1:15 gezegd is: Uwe handen zijn vol bloed; zie Gen. 38:28 van de scharlaken verf.
|
|
60) | zij zullen wit |
|
Dat is, zij zullen u uit genade, om des Messias' wil, volkomenlijk vergeven worden.
|
|
61) | rood |
|
Deze woorden zien op hetgeen Jes. 1:15 gezegd is: Uwe handen zijn vol bloed; zie Gen. 38:28 van de scharlaken verf.
|
|
62) | karmozijn, |
|
Of, purper, of vermiljioen; zulk een kleur als de cochenille geeft.
|
|
63) | hoort, |
|
Dat is, gehoorzaamt; te weten mijne geboden.
|
|
64) | het goede |
|
Dat is, het schoonste en het beste van dit land; zie Job 21:13,25.
|
|
65) | weigert, |
|
Te weten mij te horen en gehoorzamen.
|
|
66) | het zwaard |
|
Te weten uwer vijanden.
|
|
67) | want de mond |
|
Derhalve zal het zekerlijk geschieden.
|
|
68) | Hoe is |
|
Dit is ene vraag met verwondering.
|
|
69) | de getrouwe |
|
Versta Jeruzalem, die eertijds den Heere zo getrouwelijk aangehangen en gediend heeft, te weten ten tijde van David, Salomo, Josafat en andere godzalige koningen.
|
|
70) | een hoer |
|
Versta dit van geestelijke hoererij, dat is afgoderij. Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5. Of van vleselijke hoererij, of van beide. Zie Num. 15:39; Ps. 73:27; Ezech. 16:15, enz.
|
|
71) | herbergde |
|
Of, vernachtte.
|
|
72) | nu |
|
Te weten, wonen daarin.
|
|
73) | doodslagers. |
|
Of, moordenaars; dat is, ongerechtige woekeraars, gewelddoeners, onderdrukkers der armen en dergelijken.
|
|
74) | Uw zilver |
|
De zin is: De eerlijksten en voortreffelijksten onder ulieden zijn veranderd en verbasterd. Of, al wat tevoren rein en klaar was onder ulieden is nu verdorven en verkeerd.
|
|
75) | afvalligen, |
|
Of, eigenwillig, ongebonden, als een ongebonden koe; Hos. 4:16.
|
|
76) | een ieder |
|
Dat is, zij laten zich met geschenken omkopen om het recht te verdraaien.
|
|
77) | komt voor hen |
|
Of, al komt zij voor hunne vierschaar, zij willen haar niet horen, of ze nemen het niet ter harte, zij helpen haar niet tot haar recht; maar veel meer helpen zij haar onderdrukken.
|
|
78) | Ik zal Mij |
|
Dat is, Ik zal wraak nemen van de Israëlieten, mijne tegenpartijders en vijanden. Anders: Ik zal mij troosten door mijne vijanden. De zin is: Mijne vijanden, de Chaldeën en andere koningen der heidenen, zullen wraak doen en straffen mijn volk Israël, hetwelk dus vijandiglijk tegen mij rebelleert. Zodat troosten hier zoveel zou beduiden als door wraak zich geruststellen. Het is een menselijke wijze van spreken. Zie Deut. 28:63, wat de Heere daar zegt.
|
|
79) | van Mijn vijanden. |
|
Te weten, de boze Joden, die God daarom zijne vijanden noemt, omdat zij van Hem afgeweken en wederspannig tegen Hem geworden waren. Anders: door mijne vijanden; te weten de Chaldeën, gelijk straks tevoren.
|
|
80) | tegen u |
|
Te weten om u te tuchtigen, o Jeruzalem. Anders: Ik zal mijne hand tot u wenden om u te zuiveren, enz.
|
|
81) | schuim |
|
Aldus noemt God de goddeloze regenten, of de lelijke misdaden des volks, die Hij door den Messias zou uitzuiveren. Zie Mal. 3:3.
|
|
82) | tin |
|
Tin betekent huichelarij, want gelijk tin het zilver zeer gelijk is, alzo schijnt de huichelarij godzaligheid te zijn.
|
|
83) | wedergeven, |
|
Te weten, nadat Ik u zal getuchtigd en gezuiverd hebben, en versta dat hier gesproken wordt van zodanige rechters of regeerders als Mozes, Jozua, Sameul, David en dergelijke geweest zijn, doch dit is voornamelijk ten tijde van den Messias geschied.
|
|
84) | in het eerste, |
|
Of, in den beginne; te weten in het begin uwer republiek, of van dit koninkrijk.
|
|
85) | getrouwe |
|
Te weten, uwen God.
|
|
86) | Sion |
|
Dat is, de Joden, of de stam van Juda, en bij name die van Jeruzalem, wonende op en omtrent den berg Zion.
|
|
87) | door recht |
|
Dat is, door de gerechtigheid Gods; dewijl het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen, die anderen verdrukken; zie 2 Thess. 1:6.
|
|
88) | verlost |
|
Te weten uit de Babylonische gevangenschap, of van de bovenverhaalde straffen; versta dit wijders van de geestelijke verlossing door Christus, die ook door Gods gerechtigheid geschied is.
|
|
89) | wederkerenden |
|
Of, bekeerde; te weten tot God, of wederkerende; te weten uit de Babylonische gevangenschap.
|
|
90) | gerechtigheid. |
|
Versta hier de gerechtigheid Gods, dat is, zijne waarheid en trouw, dewijl Hij zulks om Christus' wil beloofd heeft, en derhalve billijk is dat Hij het doe.
|
|
91) | verbreking |
|
Dat is, ellende, gelijk Amos 6:6; zie Jer. 4:6.
|
|
92) | te zamen; |
|
Dat is, den een als den ander.
|
|
93) | zullen omkomen. |
|
Of, verteerd, of opgegeten worden. Dit kan men ook verstaan van de oordelen, die de Messias zal uitvoeren over de ongehoorzamen; Mal. 4:1.
|
|
94) | om der eiken |
|
Dat is, vanwege hunne afgoderij, die zij in de bossen onder de eiken en andere grote bomen plachten te bedrijven. Zie Exod. 34:13; Deut. 16:21; Richt. 3:7.
|
|
95) | gijlieden |
|
Dit is een verandering van persoon, die men in de scholen noemt Enallage, voor, die zij begeerd hebben.
|
|
96) | begeerd |
|
Of, gewenst hebt; te weten om afgoderij onder dezelve te bedrijven.
|
|
97) | hoven wil, |
|
Dat is, hagen en bossen, waar zij afgoderij bedreven, zich niet latende vergenoegen met die plaatsen, die de Heere tot zijn godsdienst had verkoren en geordineerd.
|
|
98) | Want |
|
Of, wanneer gij zult zijn als een eik.
|
|
99) | als een eik, |
|
De zin is: Gij hebt onder de eiken afgoderij bedreven, daarom zal het u ook gaan als de eiken, die verwelken.
|
|
100) | de sterke |
|
Door de sterken kan men hier verstaan de afgoden, die sterk zijn naar de mening der afgodendienaars, gelijk Amos 2:9. Of versta hier door de sterken de rijken en machtigen in het land.
|
|
101) | grof vlas, |
|
Of, hiede, werk, spijt, snuit; dit is hetgeen uit het vlas gehekeld wordt, hetwelk zeer snellijk van het vuur verteerd wordt.
|
|
102) | werkmeester |
|
Dat is, die het beeld gemaakt heeft of, die het heeft laten maken, om het te eren.
|
|