1)	woord,
	Dat in Jer. 32:7 verhaald wordt.
2)	voorhof der bewaring,
	Alzo onder Jer. 32:8,12 en Jer. 33:1, en Jer. 37:21. Vergelijk Neh. 12:39. Dit was een milder, ruimer en vrijer gevangenis dan het gevangenhuis. Zie onder Jer. 37:15,18,20,21.
3)	Chaldeen niet ontkomen;
	Babyloniërs.
4)	zekerlijk
	Hebreeuws, gegeven wordende gegeven worden.
5)	zijn mond
	Dat is, zij zullen mond voor mond [gelijk men zegt] of mondeling met elkander spreken; vergelijk onder Jer. 34:3,4, en zie de vervulling Jer. 39:5, enz. en Jer. 52:9.
6)	zijn, totdat Ik hem
	Dat is, blijven, gelijk boven Jer. 27:22.
7)	bezoek,
	Dat is, de genade, bewijze dat hij door het zwaard niet omkome, maar in vrede sterve en eerlijk begraven worde; zie onder Jer. 34:4,5, en Gen. 21:1.
8)	veld,
	Van de velden der Levieten, zie Num. 35:2.
9)	Anathoth is,
	Zie boven Jer. 1:1.
10)	lossing
	Zie Ruth 2:20.
11)	om te kopen.
	Versta hierbij Gods bevel aan Jeremia, van dien akker alsdan van hem te kopen, gelijk het volgende uitwijst.
12)	woord was.
	Dat is, dat dit naar des Heeren woord geschiedde.
13)	woog hem het geld toe,
	Zie Gen. 23:16.
14)	sikkelen.
	Hebreeuws, zeven sikkelen en tien van zilver. Van den zilveren sikkel, zie Gen. 20:16.
15)	open brief;
	Gelijk Jer. 32:14; waardoor sommigen verstaan een copie of afschrift, uitschrift van den koopbrief; anderen, een patent van bevestiging of openbaar bescheid der overheid, dienende tot bevestiging van dezen koop, in al zijne omstandigheden. Anderen verstaan het van een brief, die diende om den koop een ieder bekend te maken.
16)	Baruch,
	Den schrijver en dienaar van den profeet Jeremia; zie onder Jer. 33:4,5, enz.
17)	zoon,
	Dit is hier bijgevoegd uit Jer. 32:7,8,9. Anders: van mijn neef; dewijl het Hebreeuwse woord dod ook breder somtijds, en voor een beminden en zeer lieven vriend genomen wordt, gelijk te zien is in Salomo's Hooglied.
18)	onderschreven;
	Hebreeuws, in den koopbrief hadden geschreven, gelijk boven Jer. 32:10.
19)	zaten.
	Of, woonden.
20)	ogen,
	Dat is, in hunne tegenwoordigheid, gelijk boven dikwijls.
21)	open brief,
	Zie Jer. 32:11.
22)	mogen bestaan.
	Dat is, opdat zij een langen tijd mogen duren.
23)	Daar zullen
	Hieruit blijkt wat God met dezen vreemden handel, ten tijde der belegering van Jeruzalem, voorhad, te weten zijn volk te verzekeren dat de gevangenschap van Babel een einde zou nemen en zij nog weder in hun land komen en dat bezitten, enz.; zie onder Jer. 32:43,44.
	No Link found
24)	nog huizen,
	Of, wederom.
25)	uitgestrekten arm;
	Gelijk Exod. 6:5, enz.
26)	te wonderlijk.
	Te weten om te dienen; alzo onder Jer. 32:27. Hebreeuws eigenlijk, wonderlijker dan Gij; dat is, zo wonderbaar dat Gij het niet zoudt kunnen doen als Gij het belooft; geen ding is U onmogelijk. Vergelijk Gen. 18:14, met de aantekening; Matth. 19:26, en Luk. 1:37. Dit ziet op de verlossing uit de Babylonische gevangenschap, die bij den mens onmogelijk scheen. Vergelijk Ezech. 37:3,11,12, enz.
27)	schoot hunner
	Zie Ps. 79:12.
28)	kinderen na hen;
	Die de zonden der vaderen deelachtig zijn en hunne voetstappen navolgen. Zie Exod. 20:5,6.
29)	Naam is HEERE der heirscharen!
	Gelijk boven Jer. 31:35. Zie 1 Kon. 18:15.
30)	ogen zijn open
	Dit betekent somtijds Gods bijzondere voorzorg, gelijk 1 Kon. 8:29, en Ps. 32:8; somtijds Gods voorzienigheid en toezicht op alles wat er omgaat, gelijk hier. Vergelijk Spreuk. 5:21, en Spreuk. 15:3; idem 2 Kon. 16:9.
31)	wegen der mensenkinderen,
	Zie Gen. 6:12.
32)	vrucht zijner handelingen.
	Zie boven Jer. 17:10.
33)	tot op dezen dag,
	Welker gedachtenis duurt tot op dezen dag.
34)	mensen,
	Hebreeuws, mens; dat is, mensen, gelijk dikwijls.
35)	vloeiende van melk en honig;
	Zie Exod. 3:8.
36)	niets gedaan
	Hebreeuws, al wat Gij, enz. hebben zij niet gedaan; dat is, niets van hetgeen Gij hun geboden hadt. Zie 1 Kon. 11:34.
37)	kwaad doen bejegenen.
	Der straf.
38)	wallen!
	Opgeworpen hoogten, schansen, bolwerken, forten, buiten de stad; zie 2 Sam. 20:15. Sommigen verstaan andere krijgsinstrumenten, opgericht en dienende om muren en grote sterke gebouwen te verbreken en onder den voet te werpen, of uit en van dezelve met allerlei geweer den vijand te beschadigen. Vergelijk onder Jer. 33:4.
39)	gegeven in de hand der Chaldeen,
	Of, wordt gegeven; alzo Jer. 32:25,36,43; dat is, zij is zo goed [gelijk men zegt] als gegeven, zij zal toch zekerlijk gegeven worden; de zaken zijn er zo binnen gesteld, dat men tastelijk merken kan dat uw woord in alles waarachtig is, en voorts vervuld zal worden.
40)	daar de stad
	Alsof hij zeide: Dit is voor het menselijk vernuft een vreemde en wonderlijke zaak.
41)	vlees;
	Zie Gen. 6:12; Num. 16:22.
42)	te wonderlijk zijn?
	Zie boven Jer. 32:17.
43)	geofferd hebben,
	Gelijk boven Jer. 7:18.
44)	vertoornen.
	Of, te tergen; alzo in het volgende.
45)	jeugd aan
	Zie boven Jer. 2:2.
46)	alleenlijk gedaan,
	Dat is, anders niets gedaan dan enz.
47)	tot Mijn toorn
	Dat is, zij heeft niets anders gedaan dan dat diende om mijn toorn en grimmigheid te verwekken, daarover zijn zij [gelijk men zegt] altijd uit geweest, daarop hebben zij toegelegd. Anders: in mijnen toorn; dat is, Ik ben op hen vertoornd geweest, enz.
48)	mannen van Juda,
	Hebreeuws, man; gelijk boven Jer. 4:3.
49)	nek hebben toegekeerd
	Zie boven Jer. 2:27.
50)	vroeg op zijnde
	Zie boven Jer. 7:13.
51)	tucht aan te nemen;
	Zie Spreuk. 1:2, enz.
52)	verfoeiselen gesteld
	Zie boven Jer. 4:1.
53)	huis,
	Den tempel.
54)	dat naar Mijn Naam genoemd is,
	Gelijk boven Jer. 7:31.
55)	En zij hebben
	Zie boven Jer. 7:10, met de aantekening.
56)	Molech
	Dat is, ten dienste en ter ere van dezen afgod. Zie Lev. 18:21.
57)	in Mijn hart is opgekomen,
	Zie boven Jer. 7:31.
58)	gegeven in de hand des konings van Babel,
	Gelijk boven Jer. 32:24.
59)	vergaderen uit al de landen,
	Te weten mijn volk.
60)	zeker doen wonen.
	Hebreeuws, in zekerheid, of in vertrouwen; dat is gerust, zeker en veilig, gelijk elders dikwijls.
61)	volk zijn,
	Gelijk boven Jer. 30:22, en Jer. 31:1,33.
62)	enerlei hart
	Ik zal door mijn Geest alzo in de harten van mijne uitverkorenen werken, dat zij door één geloof en één godsdienst in liefde aan elkander zullen verbonden en verenigd zijn.
63)	weg geven,
	Dat is, enerlei godsdienst of religie, enerlei manier of wijze van geloof en leven, zie Jes. 30:21, en Jes. 35:8; boven Jer. 6:16; Matth. 22:16; Hand. 9:2, en Hand. 18:25,26, enz.
64)	goede,
	Dat is, tot hun best, heil en zaligheid.
65)	maken,
	Gelijk boven Jer. 31:31, enz.
66)	van achter hen
	Dat is, dat Ik hen nimmermeer zal verlaten, maar zal geduriglijk bij hen wonen en hen volgen met mijne weldadigheid; zie boven Jer. 31:33, en vergelijk wijders Rom. 8:30; 1 Petr. 1:5,9; 1 Joh. 2:19,20,27, en 1 Joh. 3:9, en 1 Joh. 5:18.
67)	Mij over hen verblijden,
	Vergelijk Deut. 30:9.
68)	getrouwelijk in dat land planten,
	Hebreeuws, in, of met getrouwheid, of waarheid.
69)	kwaad,
	Te weten der straf; dat is, ellende, ongeluk, tegenspoed.
70)	spreke.
	Dat is, hun beloof, of beloofd heb.
71)	velden gekocht worden
	Hebreeuws, een veld zal, enz.; dat is, velden, gelijk in Jer. 32:44.
72)	zegt:
	Dat is, alsdan zult gij zeggen, als het zal verwoest zijn; alzo onder Jer. 33:10.
73)	gegeven.
	Gelijk boven Jer. 32:24.
74)	zal men voor geld kopen,
	Hebreeuws, zullen zij, enz. gelijk dikwijls.
75)	onderschrijven,
	Zie boven Jer. 32:10,12.
76)	Benjamin,
	Vergelijk boven Jer. 17:26.