1) | de ure des |
|
Namelijk op welke, benevens de gebeden, ook het dagelijks avondoffer opgeofferd werd. Zie Exod. 29:38,39.
|
|
2) | de negende ure; |
|
Namelijk na den opgang der zon, te weten als die ure nu geëindigd was; overeenkomende met onze derde ure na den middag. Zie Hand. 2:15; Joh. 11:9.
|
|
3) | man, die |
|
Namelijk van over de veertig jaren; Hand. 4:22.
|
|
4) | de Schone, |
|
Deze was een van de poorten des voorhofs, en zo het schijnt de grote poort, die tegen het oosten stond, alzo genaamd om hare schoonheid en kostelijkheid. Zie Josef. Antiq. lib. 15, cap. 14.
|
|
5) | aalmoes te |
|
De armen te laten bedelen was van God verboden onder zijn volk, Deut. 15:4, zodat dit ook een teken was, dat toen onder de Joden de wetten Gods zeer vervallen waren.
|
|
6) | iets van hen |
|
Dat is, enige aalmoes.
|
|
7) | in den Naam |
|
Dat is, door Christus' bevel en kracht; of vertrouwende op de beloften en kracht van Christus.
|
|
8) | den Nazarener, |
|
Zie Matth. 2:23.
|
|
9) | voeten en enkelen |
|
Grieks baseis; dat is fondamenten. Want de voeten zijn als het fondament, waarop het lichaam rust, staat en gedragen wordt.
|
|
10) | opspringende, |
|
Dat is, niet alleen opstaande, maar tot een teken van volkomen genezing en van blijdschap opspringende. Zie Jes. 35:6, en Hand. 14:10.
|
|
11) | vasthield, liep |
|
Dat is, zich vast omtrent hen hield, zonder van hen te wijken.
|
|
12) | Salomo's |
|
Dat is, die eerst door Salomo om den tempel gebouwd was, en daarna, met den tempel verwoest zijnde, wederom op dezelfde plaats opgebouwd was, en daarom den naam van Salomo had behouden. Zie 1 Kon. 6:3; Joh. 10:23; Hand. 5:12.
|
|
13) | antwoordde tot |
|
Dat is, sprak.
|
|
14) | godzaligheid |
|
Namelijk alsof wij door dezelfde dit zouden verdiend hebben.
|
|
15) | De God Abrahams, |
|
Dat is, de ware God, die zich aan deze patriarchen en voorvaders geopenbaard, met hen en hunne nakomelingen een verbond gemaakt heeft, en die van hen is gekend en gediend geweest. Zie Hand. 5:30; Filipp. 2:9.
|
|
16) | Kind Jezus |
|
Of, knecht, dienaar. Zie Jes. 53:11, en, Hand. 3:26, en Hand. 4:27.
|
|
17) | verheerlijkt, |
|
Namelijk Hem van de doden opgewekt en in den hemel tot de hoogste eer opgenomen hebbende, en door onzen dienst dusdanige wonderen doende.
|
|
18) | verloochend, |
|
Namelijk dat Hij uw koning was; Joh. 19:15.
|
|
19) | den Heilige |
|
Zie Hand. 2:27.
|
|
20) | een man, die |
|
Namelijk Bar-Abbas. Zie #Mark.15:7.
|
|
21) | den Vorst des |
|
Dat is, die enige leidsman is, om de mensen door zijn verdiensten en krachtige werkingen tot het eeuwige leven te brengen. Zie Hand. 4:12.
|
|
22) | waarvan wij getuigen |
|
Dat is, van welke zaak, of van welken Christus.
|
|
23) | in Zijn Naam |
|
Grieks zijns naams; dat is, dewijl hij in den naam van Christus geloofd heeft, gelijk in het volgende verklaard wordt. Zie Mark. 11:22; Rom. 3:22.
|
|
24) | Zijn Naam dezen |
|
Dat is, deze Jezus Christus zelf, in wiens naam en door wiens kracht dit wonder geschied is.
|
|
25) | gesterkt, dien |
|
Dat is, zijne voeten vastgemaakt, dat hij nu op dezelfde staan en gaan kan.
|
|
26) | door Hem is, |
|
Of, in Hem.
|
|
27) | volmaakte gezondheid |
|
Namelijk van al Zijn leden, die Hij nu ten volle kan gebruiken.
|
|
28) | onwetendheid |
|
Dit zegt hij om hen te troosten met de hoop van vergeving, alzo zij niet tegen de Heiligen Geest gezondigd hadden. Zie Luk. 23:34; Joh. 16:3; 1 Cor. 2:8; 1 Tim. 1:13.
|
|
29) | oversten. |
|
Dit moet verstaan worden van sommigen derzelven, van welken de apostel spreekt 1 Cor. 2:8; want van sommigen getuigt Christus dat zij tegen den Heiligen Geest gezondigd hebben; Matth. 12:30,31,32.
|
|
30) | der verkoeling |
|
Dat is, der verkwikking van de gelovigen, die de hitte der vervolgingen in deze wereld onderworpen zijn; Ps. 66:12; Jes. 28:12; Jer. 6:16.
|
|
31) | gezonden zal |
|
Namelijk voor de tweede reis, of in zijn tweede toekomst ten oordeel.
|
|
32) | tevoren gepredikt |
|
Anders, tevoren besteld, geschikt, geordineerd.
|
|
33) | ontvangen |
|
Dat is, ontvangen hebbende, behouden.
|
|
34) | tot de tijden |
|
Dat is, tot den dag des algemenen oordeels, op welken alle dingen, dienu om der zonden wil der ijdelheid onderworpen zijn, weder terecht zullen gebracht en hersteld worden; Rom. 8:20; 2 Petr. 3:13, of, totdat alles volkomen zal vervuld zijn, wat door de profeten is voorzegd geweest.
|
|
35) | van alle eeuw. |
|
Dat is, eertijds in voortijden; of van het begin der eeuwen; Joh. 9:32. Onder dezen is ook geweest Enoch; Jud.:14.
|
|
36) | een Profeet |
|
Dat is, een uitnemend leraar, op een bijzondere wijze van God gezonden.
|
|
37) | gelijk mij; |
|
Dat is, mij gelijk zijnde naar de menselijke natuur, en in uitnemendheid van bijzondere zending, getrouwheid en wonderen; doch hem in veel ook teboven gaande. Zie Deut. 18:15; Hebr. 3:2,3,4,5.
|
|
38) | in alles, wat |
|
Of, naar alles.
|
|
39) | uitgeroeid zal |
|
Of, verdelgd, vernield; Mozes zegt, Deut. 18:19, van dien wil ik het eisen; dat is, ik zal hem straffen, namelijk gelijk hier verklaard wordt, met uitroeiing uit mijn volk; Hebr. 2:2,3.
|
|
40) | van Samuel aan, |
|
Hoewel vóór Samuëls tijd na Mozes ook enige profeten geweest zijn, zo wil nochtans Petrus dat men voornamelijk zal zien op Samuël en de profeten, die na hem geweest zijn, ten tijde der koningen en daarna, alzo deze klaarder van Christus hebben geprofeteerd; Hand. 10:43.
|
|
41) | kinderen der |
|
Dat is, afkomstig van de profeten; of, wien de profeten voornamelijk zijn gezonden geweest.
|
|
42) | verbonds, hetwelk |
|
Of, testaments. Zie Gen. 17:7; Rom. 9:4.
|
|
43) | met onze vaderen |
|
Of, tot onze vaderen.
|
|
44) | geslachten der |
|
Dat is, volken. Waarvan zie nadere verklaring Gal. 3:8; Gen. 22:18.
|
|
45) | opgewekt hebbende |
|
Namelijk uit de doden; of verwekt, dat is, in de wereld gezonden; Hand. 13:22,23.
|
|
46) | Kind Jezus, |
|
Of, knecht, dienaar. Zie Hand. 3:13.
|
|
47) | tot u gezonden, |
|
Namelijk Joden en burgers van Jeruzalem; Hand. 13:46.
|
|
48) | zegenen zou, |
|
Namelijk met genade in dit leven en met heerlijkheid in het toekomende.
|
|
49) | daarin dat Hij |
|
Of, daarin een iegelijk van u zich afkere van zijne boosheden. Doch het eerste komt beter overeen met het woord zegenen, gelijk ook met dergelijke plaats Hand. 5:31.
|
|