1)in Christus,
Dat is, bij Christus, zoals het woordje in genomen wordt Matth. 5:34,35,36. En dit is ene wijze van eedzwering, die de Schrift in zaken van gewicht meer gebruikt. Of, gelijk het dien betaamt, die in Christus is, dat is, die een lid van Christus is. Zie Gen. 22:16; 2 Cor. 12:2.
 
2)medegetuigenis
Namelijk dat ik alzo in mijn hart gevoel, gelijk ik spreek of schrijf; 2 Cor. 1:12.
 
3)door den Heiligen Geest),
Dit voegt de apostel er bij om te bewijzen dat hetgeen hij hier zal zeggen, niet voortkomt uit zekere haastige onbedachtzaamheid of vleselijke beweging, maar uit een ernstig gemoed, hetwelk door den Heiligen Geest bewogen wordt.
 
4)een grote droefheid,
Namelijk dat ik zie, dat het volk der Joden zoveel openlijke tekenen geven van het verachten, verwerpen en vervolgen der Evangelische leer, zodat zij van God en Christus verworpen zijn, gelijk uit Rom. 9:3 blijkt.
 
5)ik zou zelf wel wensen
Namelijk indien het mogelijk of Gods wil ware, gelijk Christus in een dergelijke niet te behoren bede deze voorwaarde daarbij voegt; Matth. 26:39.
 
6)verbannen te zijn
Grieks, Anathema; dat is, ene verbanning of ene vervloeking te zijn. Zie Gal. 1:8, en de aantekeningen op Hand. 23:12. Niet dat de apostel zou wensen verstokt of verhard te zijn tegen Christus, gelijk zij waren; want dit kan van geen godzalig mens gewenst worden; maar hij wenst door een overvloeiende liefde, die zich nochtans altijd aan Gods wil onderwerpt, de straf, die hun vanwege hunne verhardheid in Gods rechtvaardig oordeel te verwachten stond, in hunne plaats te mogen dragen, opdat zij van hunne verhardheid en verbanning mochten bevrijd worden, gelijk ook Mozes gedaan heeft voor de Israëlieten; Exod. 32:32. Zie ook 1 Joh. 3:16.
 
7)van Christus,
Dat is, van Christus' aanschijn.
 
8)naar het vlees;
Dat is, naar de uitwendige en natuurlijke afkomst; Gen. 29:14.
 
9)Welke
In deze twee verzen verhaalt hij de voordelen die de Joden boven andere volken in het Oude Testament gehad hadden, om te tonen dat hij niet zonder grote reden zulk een wens deed; en dat hetgeen hij hierna van de Joden en hunne verwerping zou verklaren, niet voortkwam uit enige kwaadwilligheid jegens hen, of kleinachting van hen, maar alleen uit een heiligen ijver tot verdediging van Gods eer, waarheid en trouw in het volbrengen van zijne beloften.
 
10)Israelieten zijn,
Dit is de eerste eretitel van de Joden, dat zij afkomstig waren van Jakob, die van God zelf, toen Hij met hem om den zegen geworsteld had, Israël, dat is een overwinnaar van God, is genaamd; Gen. 32:28.
 
11)de aanneming tot kinderen,
Dat is niet te verstaan van die aanneming tot kinderen, waarvan de apostel spreekt Rom. 8:15,29; Ef. 1:5; want die kan ons niemand ontvreemden, Rom. 8:38,39; maar van de aanneming van dit volk boven nadere volken tot een volk van God; Exod. 4:22; Deut. 4:7 en Deut. 7:6; Jer. 31:20.
 
12)de heerlijkheid,
Waardoor verstaan wordt òf al de heerlijkheid, waarmede God hen verhoogd heeft boven anderen, door vele wonderbare verlossingen; òf de ark des verbonds, die de heerlijkheid van God genaamd wordt, 1 Sam. 4:21,22, omdat de cherubijnen der heerlijkheid die bedekten, en deze een schaduw en teken was van Gods heerlijkheid en majesteit; Ps. 26:8; Hebr. 9:5.
 
13)de verbonden,
Dat is, de tafelen van het verbond, of van de wet; Deut. 9:11; Hebr. 9:4.
 
14)de wetgeving,
Namelijk die van God zelf uit den hemel is geschied; Deut. 4:8,32, of, de wetgeving, wetzetting; en kan verstaan worden de wet der politie, gelijk in het voorafgaande de wet der zeden.
 
15)de dienst van God,
Namelijk der ceremoniën, die God door de priesters, eerst in den tabernakel en daarna in den tempel, wilde gepleegd hebben.
 
16)de beloftenissen;
Namelijk van den Messias en Zijne weldaden, aan Abraham eerst gedaan, en door Mozes en andere profeten menigmalen vernieuwd; Hand. 2:39; Ef. 2:12.
 
17)Welker zijn de vaders,
Dat is, welke afkomstig zijn van de patriarchen en andere voorvaders, die Gods vrienden en profeten waren.
 
18)uit welke Christus is,
Namelijk Joden, zoals het woordje en aanwijst. Want Christus is gesproten uit den stam van Juda; Hebr. 7:14; Openb. 5:5.
 
19)zoveel het vlees aangaat,
Of, naar het vlees, dat is, naar Zijn menselijke natuur; Rom. 1:3.
 
20)boven allen
Namelijk dingen, namelijk naar Zijn goddelijke natuur.
 
21)te prijzen in der eeuwigheid.
Door dezen titel wordt de waarachtige en eeuwige God onderscheiden van alle anderen, wien deze naam zou mogen gegeven worden; Rom. 1:25. Zodat daarmede de Heere Christus verklaard wordt te zijn de waarachtige en eeuwige God met den Vader en den Heiligen Geest.
 
22)Doch ik zeg
Of, doch het is niet mogelijk, dat het woord van God uitgevallen is. Hier begint de apostel een grote zwarigheid te beantwoorden, die tegen zijn voorafgaande leer kon ingebracht worden, namelijk hoe het kon geschieden, dat de rechtvaardigheid en heiligheid alleen door het geloof in Jezus Christus wordt verkregen, daar de Joden, met wie God Zijn Verbond gemaakt had, en aan wie de beloften van de rechtvaardigheid door den Messias voornamelijk geschied waren, Christus en het geloof in Hem verwierpen; het zou dan mogen geschenen hebben dat de beloften Gods krachteloos waren geworden; waarop de apostel antwoordt dat deze beloften niet eigenlijk waren geschied aan de vleselijke nakomelingen, van Abraham, maar aan degenen, die God zo uit zijn geslacht als uit de heidenen, daartoe ook krachtiglijk naar Zijn eeuwige verkiezing zou roepen; latende de anderen, door een rechtvaardig en ondoorgrondelijk oordeel, in hunne verdorvenheid verharden.
 
23)dit niet,
Namelijk van de verwerping der Joden, Rom. 9:3.
 
24)het woord Gods
Dat is, de beloften van God aan Abraham en zijne nakomelingen gedaan, en door de profeten doorgaans herhaald.
 
25)uitgevallen;
Dat is, teniet of krachteloos gemaakt, gelijk een aarden pot, iemand ontvallende, in stukken gebroken wordt.
 
26)die zijn niet allen Israel,
Dat is, rechte Israëlieten, daar Gods beloften eigenlijk op gezien hebben.
 
27)die uit Israel zijn.
Dat is, van Jakob afkomstig zijn.
 
28)Abrahams zaad zijn,
Dat is, van Abraham naar het vlees geboren.
 
29)kinderen;
Dat is, ware kinderen en erfgenamen der beloften.
 
30)het zaad genoemd worden.
Dat is, het ware zaad, dat een erfgenaam zal zijn der beloften; en niet in Ismaë, die van de beloofde erve uitgesloten is, hoewel hij ook van Abraham vleselijk geboren was.
 
31)de kinderen des vleses,
Dat is, die alleen naar het vlees uit Abraham geboren zijn.
 
32)de kinderen der beloftenis
Dat is, die, gelijk Izak, uit kracht der belofte Gods, tegen den loop der natuur geboren is, alzo ook door kracht van Gods verkiezing en belofte tot het geloof zouden gebracht worden.
 
33)worden voor het zaad gerekend.
Namelijk aan welke God Zijn geestelijken zegen en Zijn erfdeel belooft.
 
34)Omtrent dezen tijd zal Ik komen,
Namelijk in het toekomende jaar.
 
35)En niet alleenlijk deze,
Omdat in het voorgaande voorbeeld enige ongelijkheid scheen te zijn, waarom God Izak boven Ismaël verkoren had, als die een zoon was van ene dienstmaagd en nu tot enige jaren gekomen, waarin hij enige tekenen van verkeerdheid getoond had, zo komt hij nu tot het tweede voorbeeld van Ezau en Jakob, waarin gene ongelijkheid tussen de personen, noch in hunne geboorte noch in hunne werken, kon bespeurd worden, maar alleen door Gods genadige en onverdiende verkiezing.
 
36)nog niet geboren waren,
Dat is, nog in het lichaam van de moeder waren; Gen. 25:22,23.
 
37)noch iets goeds
Namelijk waardoor zij van elkander konden worden onderscheiden; want anderszins waren zij alrede in zonden ontvangen, en in het lichaam der moeder levende, toen dit goddelijke antwoord over hen geschiedde. Zodat God op het geloof in hen niet heeft gezien, dewijl de ware gelovigen niet kunnen gezegd worden den ongelovigen gelijk te zijn, alzo zij, door den Geest Gods geheiligd zijnde, beter zijn dan de ongelovigen; Rom. 5:19.
 
38)het voornemen Gods,
Dat is, het genadige besluit van God, van sommigen uit het menselijke geslacht in Christus te verkiezen; Ef. 1:4. Of, opdat het voornemen, dat naar de verkiezing Gods is, vast bleve.
 
39)uit den Roepende;
Dat is, uit de onverdiende genade en gunst van God, die degenen, die Hij uitverkoren heeft, ook krachtiglijk roept en tot het geloof en de godzaligheid brengt, Rom. 8:30; 2 Tim. 1:9. Zie ook Gal. 5:8; 1 Thess. 2:12. Zo is het dan niet uit het geloof, want hetzelve is niet in den roependen God, maar in den geroepen mens.
 
40)De meerdere
Dat is, de oudste; alzo Ezau de eerstgeborene zijn zou en Jakob de laatstgeborene; Gen. 25:25,26.
 
41)mindere dienen.
Dit wordt niet verstaan van een uiterlijken dienst of heerschappij, want Ezau heeft Jakob aldus niet gediend, maar van de eeuwige en geestelijke heerschappij, die de kinderen Gods hiernamaals zullen hebben, waarvan de erve en de heerschappij in het land Kanaän een voorbeeld was; Hebr. 11:13,14,15,16, en waarvan Ezau is verstoken geweest.
 
42)Jakob heb Ik liefgehad,
Omdat het woord dienen niet klaar genoeg scheen, om de verkiezing van Jakob en de verwerping van Ezua in Gods voornemen uit te drukken, zo brengt de apostel deze plaats, Mal. 1:2, er nog bij, tot verklaring van het eerste, en bewijst dat deze dienst of onderwerping van Ezau aan Jakob met Gods eeuwige en onverdiende liefde jegens Jakob en rechtvaardigen haat tegen Ezau gevoegd was; gelijk uit het volgende breder blijkt.
 
43)Is er onrechtvaardigheid bij God?
Namelijk dat Hij de mensen, die den anderen gelijk zijn, zo ongelijk behandelt, alzo dat Hij den een liefheeft en verkiest, en den ander haat en verwerpt. Dit dunkt de natuurlijke rede vreemd; doch de apostel antwoordt dat hierin gene ongerechtigheid is, omdat God dengene, dien Hij verkiest, uit genade verkiest, en dengene, dien Hij verwerpt, rechtvaardiglijk verwerpt, hetwelk hij uit Gods Woord bewijst: het eerste met het voorbeeld van Mozes, en het andere met dat van Farao.
 
44)Ik zal Mij ontfermen,
Dat is, Ik zal met de daad en gestadig mij blijven ontfermen; of, meer en meer mij ontfermen.
 
45)diens Ik Mij ontferm,
Dat is, wien Ik voorgenomen heb mij te ontfermen; of, wiens Ik heb begonnen mij te ontfermen. Alzo, dat door de verdubbeling dezer woorden de eerste oorsprong en de volharding daarin verstaan wordt. Is het dan ontferming, zo is het gene ongerechtigheid, want ontferming ziet op de ellende des mensen en is ene weldaad die onverdiend is en uit enkele goedwilligheid voorkomt, en van gene onrechtvaardigheid kan beschuldigd worden, zo hierdoor niemand wordt verongelijkt.
 
46)desgenen, die wil,
Dat is, des mensen, die, door zijn goeden wil en goeden loop zijns levens, God er toe zou bewegen; Rom. 11:35; Filipp. 2:13, daar niemand dit van zichzelven heeft.
 
47)des ontfermenden Gods.
Namelijk die dit alles besluiten doet naar het welbehagen Zijns willens, Rom. 9:18; Ef. 1:11.
 
48)tot Farao:
Met dit voorbeeld van Farao bewijst hij het tweede lid van het antwoord op de voorgaande tegenwerping, namelijk dat er ook gene onrechtvaardigheid is ten aanzien van degenen, die in hunne zonden worden verlaten en verworpen, dewijl God zulks rechtvaardiglijk doet en tot eer van Zijnen naam richt.
 
49)verwekt,
Dit woord verwekken kan genomen worden, òf voor de verwekking van Farao tot het koninkrijk, òf voor zijne behoudenis in het midden van al de plagen, die God over hem en zijn volk had gebracht. En ook wordt tevens daaronder verstaan zijne verharding tegen het volk Israëls en Gods bevel, gelijk uit het besluit van Paulus in Rom. 9:18 blijkt; niet dat Hij hem tot zondigen zou hebben verwekt, hetwelk niet zijn kan, Jak. 1:13, maar omdat Hij hem rechtvaardig in zijne zonden heeft verlaten, en aan zijn eigen boze en hoogmoedige begeerten overgegeven, waardoor hij tegen God en Zijn gebod zolang heeft geworsteld, totdat God de verdiende straf over hem heeft uitgevoerd, en Zijne eer en macht alzo voor de gehele wereld aan hem betoond. Zie Spreuk. 16:4; Habak. 1:12.
 
50)verhardt, dien Hij
Dat is, neemt de hardigheid des harten, die zij van zichzelven hebben, niet weg, maar geeft hen over tot dezelve. Zie hiervan breder in de aantekening op Rom. 1:24.
 
51)wil.
Het woord willen wordt hier niet genomen voor een wil, die geen reden zou hebben van Zijn doen. Want de wil Gods is een regel van alle rechtvaardigheid, Deut. 32:4, en is nimmermeer gescheiden van Zijne wijsheid en rechtvaardigheid, al is het dat de redenen daarvan ons niet zijn geopenbaard, of ons verstand teboven gaan; Rom. 11:33,34, waarmede wij ons ook altijd moeten tevreden houden. En dit is het besluit van Paulus uit de voorgaande voorbeelden van Mozes en Farao.
 
52)Wat klaagt Hij dan nog?
Of, wat beschuldigt en toornt Hij nog? namelijk over degenen, die Hij verhardt, overmits zij naar Zijn wil, die onwederstandelijk is, verhard worden. Dit is een nieuwe tegenwerping des vleses tegen de voorgaande woorden van Paulus, waarop het antwoord volgt.
 
53)o mens,
In dit woord mens is de eerste reden van antwoord, dewijl een broos mens niet behoort tegen God te twisten, als te gering en onbekwaam zijnde om over Gods doen te oordelen.
 
54)tegen God antwoordt?
Of, God tegenspreekt?
 
55)het maaksel tot dengene,
Dit is het tweede deel van Paulus' antwoord, waarmede hij toont dat het den mens onbetamelijk is aan God redenen van zijn doen af te eisen, dewijl God zijn Schepper is, en hij Zijn maaksel of schepsel. Zie Jes. 45:9.
 
56)Of heeft de pottenbakker
Dit is de derde reden van Paulus' antwoord, genomen van het recht en de macht van God over alle mensen, die niet minder is dan de macht van den pottenbakker over zijn leem.
 
57)uit denzelfden klomp
Waardoor afgebeeld wordt de oorsprong van het gehele verdorven menselijke geslacht uit éénen bloede; Hand. 17:26.
 
58)ter ere,
Dat is, tot eerlijk gebruik; 2 Tim. 2:20.
 
59)ter onere?
Dat is, tot slechter of verachtelijker gebruik.
 
60)En of God,
Dit is de vierde reden van Paulus' antwoord, genomen van het loffelijk einde, waarom God zulks doet, namelijk om toorn, dat is, rechtvaardige straf, te oefenen tegen de vaten des toorns, nadat Hij die met veel lankmoedigheid in hunne verdorvenheid en wederspannigheid heeft verdragen.
 
61)de vaten des toorns,
Dat is, over welke God Zijn rechtvaardigen toorn voorgenomen heeft te bewijzen.
 
62)tot het verderf toebereid;
Namelijk ten dele door henzelven, daar zij in hunne verdorvenheid en wederspannigheid een vermaak hebben: en ten dele door Gods rechtvaardig oordeel die hen daarin heeft willen verlaten en tot de verdiende straf brengen, gelijk aan Farao is geschied.
 
63)opdat Hij zou bekend maken
Dit is het andere einde, hetwelk God voorgehad heeft in het verkiezen van de Zijnen, namelijk het bewijzen van Zijn overvloedige genade en heerlijkheid, welke Hij hun wil deelachtig maken; Rom. 8:29.
 
64)de vaten der barmhartigheid,
Dat is, over welken Hij Zich heeft willen ontfermen, om hen door Christus van het verderf te verlossen.
 
65)te voren bereid heeft tot heerlijkheid?
Dat is, van eeuwigheid geschikt en uitverkoren heeft tot het eeuwige leven; Ef. 1:4,5,6.
 
66)Welke Hij ook
Tot hiertoe heeft de apostel gesproken van Gods voornemen der verkiezing van sommigen en der verwerping van anderen; nu gaat hij voort en spreekt van de roeping dergenen, die verkoren zijn, ten dele uit de Joden, maar merendeels uit de heidenen; welke roeping het middel en kenteken is, waardoor de uitverkorenen Gods van anderen worden onderscheiden.
 
67)geroepen heeft,
Namelijk niet alleen uitwendig door het Woord, maar, ook inwendig door Zijnen Geest, gelijk het woordje uit ook medebrengt; want anderszins is naar de uitwendige roeping zowel de Jood als de heiden geroepen; Matth. 22:14; Rom. 8:28,30; 1 Cor. 1:26.
 
68)hetgeen Mijn volk niet was,
Namelijk de heidenen, die Hij in het O.T. voorbijgegaan was en nu door Christus ook tot Zijn volk zou aannemen nevens de uitverkorenen uit de Joden; Ef. 2:13; 1 Petr. 2:10. Alzo bewijst de apostel dat hij niets leerde dan hetgeen door de profeten voorzegd was wat geschieden zou: namelijk dat Hij uit heidenen en Joden het ware Israël Gods zou vergaderen; Rom. 11:26; 1 Petr. 2:10.
 
69)En Jesaja roept over Israel:
In deze drie verzen bewijst hij voorzegd te zijn, dat God in Zijn krachtige roeping het merendeel der Joden zou voorbijgaan, en alleen het overblijfsel daarvan nevens de uitverkorenen uit de heidenen behouden.
 
70)het overblijfsel
Dat is, een kleine hoop, dien Hij heeft laten overblijven uit de grote menigte, die verloren gaat, gelijk Rom. 11:5.
 
71)behouden worden.
Het Hebreeuwse woord bij den profeet, Jes. 10:22, betekent eigenlijk zal in, of tot Hem wederkeren, namelijk tot God, gelijk in Rom. 10:21, uitgedrukt wordt. Doch de zin is even dezelfde, hoewel sommigen menen dat bij Jesaja gezien wordt op het wederkeren van weinigen uit de gevangenis van Babylonië, die een voorbeeld is geweest van het uitgaan der uitverkorenen uit het Babel der zonde en der wereld.
 
72)een zaak
Grieks, een woord, of rede. Sommigen nemen dit voor een dreigement tegen de goddeloze Joden, die God zou afsnijden en verwerpen, de Zijnen nochtans er onder altijd behoudende. Anderen nemen het voor het besluit, of de standvastigheid van het besluit Gods, in het behouden van de Zijnen, niettegenstaande de wederspannigheid van de meeste menigte der anderen, hetwelk met Rom. 9:29 wel zo bekwamelijk schijnt overeen te komen.
 
73)geen zaad
Dat is, een kleine hoop, gelijk een weinig overschietend zaad is tegen een geheel gewas, welke overblijfsel God daarna gebruikt heeft als een zaad, om daaruit Zijne kerk uit Joden en heidenen wederom te doen opwassen.
 
74)overgelaten,
Dat is, zichzelven krachtiglijk over bewaard had, midden onder al de goddelozen en huichelaars. Zie Rom. 11:4,5.
 
75)Wat zullen wij dan zeggen?
Hiermede besluit de apostel deze verhandeling van de verkiezing en roeping van sommigen en van de verwerping van anderen, met een gevolg, dat hij hieruit trekt van de vervulling zelve, zowel onder Joden als heidenen, gelijk het de gewoonte is des apostels, met zulke gevolgtrekkingen aldus te besluiten, gelijk te zien is Rom. 8:31.
 
76)de heidenen,
Dat is, de uitverkorenen onder de heidenen.
 
77)niet zochten,
Dat is, die zich nevens anderen overgaven tot alle ongerechtigheid en goddeloosheid, eer zij door de kracht van deze roeping tot Christus bekeerd zijn; Rom. 1:18; Ef. 2:1,2,3, enz.
 
78)die uit het geloof is.
Dat is, de rechtvaardigheid van Christus door het ware geloof aangenomen; 2 Cor. 5:21; Filipp. 3:9.
 
79)de wet der rechtvaardigheid zocht,
Namelijk in de uitwendige onderhouding der wet en der ceremoniën.
 
80)tot de wet der rechtvaardigheid niet gekomen.
Dat is, tot de verkrijging of het recht bezit der rechtvaardigheid, die voor God bestaat, niet gekomen.
 
81)uit het geloof,
Namelijk in Christus, gelijk in Rom. 9:33 wordt uitgedrukt.
 
82)uit de werken der wet,
Namelijk waarin zij ver tekort zijn gekomen, gelijk de apostel tevoren geleerd heeft; Rom. 3:20.
 
83)aan den steen des aanstoots;
Dat is, zij hebben zich geërgerd aan den geringen uiterlijken stand en het kruis van Christus. Zie 1 Cor. 1:23.
 
84)Gelijk geschreven is:
Namelijk bij den profeet Jesaja Jes. 8:14, en Jes. 28:16, welke twee plaatsen de apostel bijeenvoegt. En wordt Christus hier genaamd een steen des aanstoots, ten aanzien van de ongehoorzamen en wederspannigen, gelijk Petrus verklaart; 1 Petr. 2:7,8.