1) | de hoofdman |
|
Dat is, de overste der Romeinse soldaten, die de wacht hielden voor den tempel, om te verhoeden dat onder de grote menigte des volks, dagelijks tot den tempel komende, ongemak zou ontstaan. Zie Matth. 27:65; Luk. 22:4,52; Hand. 5:24,26.
|
|
2) | de Sadduceen; |
|
Van dezen zie Matth. 3:7, en Matth. 22:23; Hand. 23:8.
|
|
3) | in Jezus |
|
Of, door Jezus; namelijk dat dezelve door Jezus zou geschieden; of dat Jezus van de doden opgestaan was, gelijk Hand. 4:33, en Hand. 2:24, en Hand. 3:15; of, in den naam van Jezus.
|
|
4) | in bewaring |
|
Namelijk van enige krijgsknechten of andere dienaars, zonder hen nog, zo het schijnt, in de gevangenis te werpen.
|
|
5) | het woord |
|
Dat is, de predikatie van Petrus van Christus; Hand. 3:12.
|
|
6) | geloofden; |
|
Namelijk dat Jezus de Nazarener de ware Messias en hun Zaligmaker was.
|
|
7) | vijf duizend. |
|
Namelijk of daarin gerekend de drie duizend, Hand. 2:41, of boven dezelve nog vijf duizend.
|
|
8) | oversten |
|
Deze schijnen geweest te zijn de voornaamste hoofden van den groten Raad, Sanhedrin genaamd, bestaande niet alleen uit priesters, maar ook uit andere voornaamsten des volks, voornamelijk uit schriftgeleerden of wetgeleerden. Zie Hand. 4:15.
|
|
9) | te Jeruzalem |
|
Namelijk zijnde, of uit andere plaatsen te Jeruzalem ontboden zijnde.
|
|
10) | Annas, de |
|
Van dezen Annas, alsook van Kajafas, zie Luk. 3:2; Joh. 11:49, en Joh. 18:13.
|
|
11) | Johannes, |
|
Deze was een van de vijf zonen van Annas, anderszins ook Janathas genaamd. Zie Josef.de bell.,lib. 2,cap. 25.
|
|
12) | Alexander, |
|
Sommige menen dat deze zou zijn die Alexander, van wien Josefus gewag maakt, Antiq. lib. 20, cap. 3, omdat hij ook van Joodse afkomst was; doch alzo dezelve stadhouder van Judea was, zo is het niet waarschijnlijk dat hij hogepriester is geweest.
|
|
13) | het hogepriesterlijk |
|
Hetwelk verstaan kan worden òf van zulken, die afkomstig waren van hogepriesters, òf van overpriesters, dat is, van de hoofden der priesters, die in dagorden verdeeld waren; 1 Kron. 24:1; Luk. 1:5.
|
|
14) | hen in het |
|
Namelijk Petrus en Johannes.
|
|
15) | naam hebt |
|
Dat is, door wiens gezag of bevel.
|
|
16) | vervuld zijnde |
|
Namelijk met een bijzondere drijving en beweging des Heiligen Geestes.
|
|
17) | gij ouderlingen |
|
Van deze ouderlingen zie de aantekeningen Hand. 4:5.
|
|
18) | Alzo wij heden |
|
Grieks indien, of zo.
|
|
19) | rechterlijk |
|
Of, terechtgesteld, gerecht, geoordeeld worden.
|
|
20) | gezond geworden is; |
|
Grieks behouden is geworden.
|
|
21) | door den Naam |
|
Dat is door de kracht en autoriteit van Jezus, en door het geloof van Zijnen naam; Hand. 3:16.
|
|
22) | door Hem, |
|
Namelijk Jezus Christus, of, door dezen, te weten naam van Jezus Christus; Hand. 3:6.
|
|
23) | Deze is de |
|
Namelijk Jezus de Nazarener.
|
|
24) | de bouwlieden, |
|
Dat is, van u, die gesteld zijt om de gemeente met de zaligmakende leer van den waren Messias te stichten.
|
|
25) | veracht is, |
|
Grieks vernietigd; dat is als niet geacht is, of verworpen.
|
|
26) | een hoofd des |
|
Dat is de voornaamste hoeksteen, waar het gehele gebouw op gegrond is. Zie Jes. 28:16; Rom. 9:33; 1 Petr. 2:6.
|
|
27) | in geen Anderen; |
|
Dat is, door geen ander.
|
|
28) | onder den hemel |
|
Dat is, nergens in de gehele wereld.
|
|
29) | Naam, Die |
|
Dat is, niemand anders, geen ander persoon.
|
|
30) | onder de mensen |
|
Grieks in de mensen; dat is, onder de mensen.
|
|
31) | gegeven is, |
|
Namelijk van God; Joh. 3:16.
|
|
32) | door Welken |
|
Grieks in welken.
|
|
33) | ongeleerde en |
|
Grieks ongeletterde; die in de scholen niet gestudeerd hadden.
|
|
34) | slechte mensen |
|
Grieks idiotai; zo worden genaamd gemene lieden, die alleen hun eigen moedertaal spreken, die geen geleerdheid of gezag in den staat of de kerk hebben; 1 Cor. 14:16,23,24; 2 Cor. 11:6.
|
|
35) | staan, die |
|
Namelijk op zijne voeten, overeind, hetwelk hij tevoren niet had kunnen doen.
|
|
36) | uit te gaan |
|
Grieks weg te gaan; hetwelk niet moet verstaan worden dat zij geheel ontslagen werden om te mogen heengaan, maar dat zij uit den Raad geleid werden.
|
|
37) | een bekend teken |
|
Namelijk de wonderbare genezing van dezen kreupele.
|
|
38) | scherpelijk dreigen, |
|
Grieks met dreiging dreigen. Hebreën.
|
|
39) | in dezen Naam |
|
Of, van dezen naam; dat is van dezen Jezus.
|
|
40) | zeiden zij hun |
|
Dat is, geboden hun.
|
|
41) | ganselijk niet |
|
Namelijk noch van Hem prediken, noch Hem aanroepen, noch in Zijnen naam wonderen doen.
|
|
42) | voor God, |
|
Dat is, voor het aangezicht Gods; in Gods tegenwoordigheid, die alles weet en oordeelt.
|
|
43) | kunnen niet |
|
Namelijk alzo wij van God daartoe geroepen zijn om te getuigen hetgeen wij van Jezus Christus gehoord en gezien hebben.
|
|
44) | meer dan |
|
En dienvolgens een geloofwaardig en bekend man; en die ook zwaarder om te genezen was, zovele jaren kreupel geweest zijnde.
|
|
45) | tot de hunnen, |
|
Namelijk tot de andere apostelen, Hand. 4:29,30,31.
|
|
46) | Heere! Gij |
|
Grieks Despota. Welke naam God den Vader voornamelijk wordt toegeschreven, gelijk het woord Kyrios den Zoon Jezus Christus. Zie Luk. 2:29; 2 Petr. 2:1; Jud.:4.
|
|
47) | Uw knecht, |
|
Of, van uw kind. Zie Hand. 4:27.
|
|
48) | woeden de |
|
Grieks briesen; gelijk de moedige paarden als zij ten strijde gaan.
|
|
49) | in der waarheid |
|
Dat is, openbaarlijk en kennelijk.
|
|
50) | Kind Jezus, |
|
Of, knecht, dienaar. Zie Hand. 3:13,26. Zie ook Matth. 8:6, vergeleken met Luk. 7:2, en hier Hand. 4:25.
|
|
51) | gezalfd hebt, |
|
Namelijk met den Heiligen Geest tot den oppersten priester, profeet en koning der gemeente.
|
|
52) | de volken Israels; |
|
Hoewel de Israëlieten maar één volk waren, zo worden zij nochtans ook volken genaamd, in het getal van velen, omdat zij in twaalf stammen verdeeld waren; Gen. 28:3, en Gen. 48:4.
|
|
53) | Om te doen |
|
Dit moet verstaan worden niet ten aanzien van hun voornemen, alsof zij den raad Gods zouden voorgenomen hebben uit te voeren, maar ten aanzien van de uitkomst der zaak, die zo uitgevallen is, gelijk God in Zijnen raad besloten had.
|
|
54) | hand en Uw |
|
Dat is, Gij zelf, naar uwe macht en wijze besturing.
|
|
55) | te voren bepaald |
|
Of, tevoren geschikt, geordineerd, besloten. Zie Hand. 2:23.
|
|
56) | zie op hun |
|
Namelijk van den hemel, vanwaar Gij alle dingen regeert.
|
|
57) | dienstknechten |
|
Namelijk de apostelen; Ef. 6:19.
|
|
58) | Uw hand uitstrekt |
|
Dat is, uwe kracht.
|
|
59) | genezing, en |
|
Namelijk wonderbare.
|
|
60) | Kind Jezus. |
|
Zie Hand. 4:27.
|
|
61) | zij gebeden hadden, |
|
Namelijk de apostelen, door welken dit gebed gedaan was.
|
|
62) | bewogen. |
|
Het Griekse woord betekent eigenlijk op en neder bewogen worden, gelijk de baren van de zee. Met dit wonderteken toonde God dat hun gebed verhoord was.
|
|
63) | vervuld met den |
|
Zie Hand. 4:8, om het Evangelie vrijmoedig midden in de vervolging te prediken.
|
|
64) | een hart en |
|
Dat is, zeer grote enigheid, zo in de leer en in het gevoelen, als in de gemoederen en toegenegenheid tot elkander in liefde en vrede.
|
|
65) | zijn eigen ware, |
|
Zie hiervan Hand. 2:44, en Hand. 5:4.
|
|
66) | kracht getuigenis |
|
Namelijk om de harten der mensen te bewegen; Rom. 1:16.
|
|
67) | genade over |
|
Dat is, gunst en aangenaamheid bij het volk, hetwelk van hen als van heilige en godzalige lieden veel hield.
|
|
68) | aan de voeten |
|
Namelijk om van hen uitgedeeld te worden aan de armen, naar eens ieders nood, Hand. 4:35.
|
|
69) | Joses, van |
|
Anders, Jozef.
|
|
70) | der vertroosting), |
|
Of, der vermaning; vanwege de bijzondere gaven, die hij had, om de mensen uit Gods Woord te troosten en te vermanen. Zie Hand. 11:22,23,24.
|
|
71) | een Leviet, |
|
Of, een Leviet van geboorte, geslacht, of uitkomst uit Cyprus.
|
|
72) | Cyprus, |
|
De Joden waren in alle gewesten der wereld verstrooid, 1 Petr. 1:1, en ook in dit eiland, waarvan zie Hand. 11:19, en Hand. 13:4, en Hand. 15:39, en Hand. 21:3, en Hand. 27:4.
|
|
73) | het geld, en |
|
Namelijk dat hij gemaakt had en den verkochten akker.
|
|