1) | de gelegenheden, |
|
Namelijk der tijden; bij het eerste wordt verstaan het jaar, maand, of dag; bij het laatste wordt verstaan, of het licht, nacht, morgenstond of middernacht zal zijn, of dergelijke. Zie Mark. 13:34, Mark. 13:35; Hand. 1:7.
|
|
2) | de dag |
|
Alzo wordt de laatste dag doorgaans genoemd, omdat alsdan Christus des nachts zal komen als een Heere, om te oordelen de levenden en de doden.
|
|
3) | zal |
|
Gr. komt. Zo spreken de profeten van toekomende dingen, alsof zij reeds tegenwoordig waren, om de zekerheid derzelve.
|
|
4) | gelijk |
|
Hieruit volgt niet dan Christus des nachts zal komen, gelijk sommigen menen; maar daarmede wordt geleerd dat Hij onverhoeds en onverwachts komen zal, namelijk ten aanzien van de wereldse mensen, gelijk het volgende verklaart; 1 Thess. 5:3 want de godzaligen moeten daarnaar altijd verlangen, en daartegen op hunnen hoede zijn, gelijk hierna, 1 Thess. 5:4, wordt betuigd. Zie ook Matth. 24:42, enz.
|
|
5) | zij zullen zeggen |
|
Namelijk de wereldse en goddeloze mensen.
|
|
6) | zeggen |
|
Namelijk òf met woorden, òf tenminste in hun hart, gelijk Ps. 14:1.
|
|
7) | zonder |
|
Gr. zekerheid, dat is, daar is geen ongeval te vrezen. Zie Matth. 24:37, enz.
|
|
8) | een |
|
Of, onvoorziens; Luk. 21:34.
|
|
9) | in |
|
Dat is, in onwetendheid en zorgeloosheid, gelijk de anderen waarvan hij tevoren gesproken heeft.
|
|
10) | als |
|
Namelijk die onverwachts en in het duister pleeft te komen.
|
|
11) | Gij |
|
Namelijk die in Christus gelooft.
|
|
12) | kinderen des lichts |
|
Dat is, met de ware kennis van Christus en van Zijn wil begaafd, en daaraan als kinderen hunnen vader gehoorzamen.
|
|
13) | slapen |
|
Dat is, in vleselijke zorgeloosheid leven.
|
|
14) | waken |
|
Dat is, op onze hoede zijn, en met geestelijk zorg op Hem wachten.
|
|
15) | nuchteren |
|
Dit wordt gesteld niet tegen matig eten en drinken, maar tegen brasserij, dronkenschap en andere wereldse bezwaringen, gelijk Christus zelf verklaart Luk. 21:34.
|
|
16) | zijn des |
|
Dat is, plegen gemeenlijk des nachts dronken te zijn. Hij neemt hier enen reden van hetgeen meest placht te geschieden; want anders zijn er ook wel, die des morgens vroeg opstaan om sterken drank te drinken; Jes. 5:11.
|
|
17) | die |
|
Dat is, die kinderen des lichts zijn, gelijk hij 1 Thess. 5:5 gesproken heeft.
|
|
18) | het borstwapen |
|
Dat is, voorzien zijnde met het geloof en de liefde, als met een borstwapen tegen aanvallen des Satans. Zie 1 Petr. 5:8, 1 Petr. 5:9.
|
|
19) | tot |
|
Dat is, als een helm. zie van deze gehele geestelijke wapenrusting eens Christens, Ef. 6:11, enz.
|
|
20) | gesteld |
|
Dat is, geordineerd, of geschikt, gelijk 1 Petr. 2:8.
|
|
21) | tot toorn |
|
Dat is, om te zijn vaten des toorns, of om een rechtvaardige straf en het verderf over ons te brengen. Zie Rom. 9:22.
|
|
22) | verkrijging |
|
Het Griekse woord betekent eigenlijk veel doen omtrent ene zaak om die te verkrijgen, gelijk Hand. 20:28; 1 Petr. 2:9. Hoewel God ons ter zaligheid heeft uitverkoren, en Christus ons die heeft verworven, zo moeten wij evenwel zorgvuldig zijn, om de middelen te gebruiken, waardoor ons God ter zaligheid brengt. Zie Ef. 2:10, en Filipp. 2:12.
|
|
23) | slapen |
|
Dit woord slapen wordt hier niet genomen gelijk tevoren 1 Thess. 5:6, want die in de zonden slapen, leven met Christus niet; maar wordt genomen òf voor de natuurlijken slaap des mensen, òf veeleer voor ontslapen of gestorven zijn. Want Christus is daartoe gestorven, opdat hetzij dat wij waken, dat is hier leven, of dat wij slapen, dat is gestorven zijn, wij met Christus zouden leven, namelijk hier een geestelijk leven, en hiernamaals een eeuwig en onvergankelijk leven in heerlijkheid. Zie dergelijke Rom. 14:8, enz.
|
|
24) | vermaant |
|
Of, vertroost; want het Griekse woord betekent beide.
|
|
25) | sticht |
|
Namelijk zo met goede exempelen, als met goede onderrichtingen.
|
|
26) | erkent |
|
Namelijk voor zodanigen als zijn vanwege hun beroep zijn, en behoren gehouden te worden. Zie 1 Cor. 16:18.
|
|
27) | arbeiden |
|
Namelijk in het woord en de leer, gelijk hij daar bijvoegt, 1 Tim. 5:17.
|
|
28) | voorstanders |
|
Namelijk nevens de leraars in de regering der gemeente en uitoefening der tucht, gelijk de apostel deze twee soorteen van ouderlingen ook klaarlijk onderscheidt, 1 Tim. 5:17.
|
|
29) | in |
|
Dat is, in het werk des Heeren, namelijk om die te onderscheiden van de werelse overheden, waar zij onder stonden.
|
|
30) | u vermanen |
|
Dit kan beiden worden verstaan, zo van de ouderlingen, die in het woord arbeiden, alsook van degenen, die alleen voorstanders zijn in de regering, welken de bijzonder vermaningen ook toekomnen nevens de leraars. Zie hiervan Rom. 12:8; 1 Cor. 12:28.
|
|
31) | in |
|
Dat is, niet uit vrees of dwang, maar uit toegenegenheid.
|
|
32) | om |
|
Dat is, vanwege den dienst, dien zij u van Christus' wege doen, en tot bevordering van den dienst.
|
|
33) | de ongeregelden |
|
Namelijk lediggangers en dergelijke, waarvan hij breder handelt 2 Thess. 3:10, enz.
|
|
34) | ondersteunt |
|
Of, houdt staande de zwakken; namelijk in het geloof; gelijk Rom. 15:1.
|
|
35) | het goede |
|
Dat is, goeddadigheid, alzo dit hier wordt gesteld tegen wraakgierigheid.
|
|
36) | Verblijdt |
|
Dat is, zijt altijd goedsmoeds en wel tevreden, zelfs in het midden van alle verdrukkingen; Rom. 5:3; 2 Cor. 6:10.
|
|
37) | zonder |
|
Dat is, bij alle gelegenheden en al uwen nood.
|
|
38) | in alles |
|
Dat is, zowel in tegenspoed als in voorspoed, u den wil des Heeren alzo gaarne onderwerpende. Zie Job 1:21; Matth. 5:11, Matth. 5:12.
|
|
39) | de wil |
|
Dat is, hetgeen God aangenaam is in Christus Jezus; Hebr. 13:21. Of, het welbehagen Gods over u. Zie 1 Petr. 3:17.
|
|
40) | Blust |
|
Dit kan verstaan worden, òf van de verlichting en andere gaven des Geestes, die in de gelovigen zelf zijn, en die door de middelen daartoe geordineerd, geduriglijk moeten opgewekt worden, gelijk Paulus vermaant 2 Tim. 1:6, 2 Tim. 1:7, en door het verzuimen van welke middelen de Geest in ons wordt bedroefd, en zijn gaven als uitgeblust worden, Ef. 4:30; òf, van de geestelijke gaven, die in anderen zijn, die door verachting en tegenspreking somwijlen onderdrukt worden. Dit laatste schijnt met hetgeen volgt het best overeen te komen.
|
|
41) | de |
|
Dat is, de verklaringen en toeëigeningen van Gods woord, waarvan de apostel in het brede handelt 1 Cor. 14:3, enz., hetwelk zo wel van gewone als buitengewone profetiën kan verstaan worden, tegen degenen, die zichzelven wijs genoeg achtten, en meenden zodanig niet van node te hebben. Zie Hebr. 10:25; 2 Petr. 1:19, enz.
|
|
42) | Beproeft |
|
Namelijk die u van de leraars voorgesteld worden, aan den toeststeen van Gods Woord. Zie een loffelijk exempel Hand. 17:11.
|
|
43) | behoudt |
|
Namelijk standvastig, zonder daarvan af te wijken.
|
|
44) | het |
|
Dat is, de goede leer, die gij in Gods Woord vast gegrondvest vindt.
|
|
45) | de God |
|
Dat is, God, die de oorsprong is van al het geluk en heil, gelijk dit woord vrede doorgaans in de Schrift genomen wordt. Of, die een auteur is van den rechten vrede met God en met onzen naaste. Zie Rom. 5:1, en Rom. 14:17.
|
|
46) | geheel en |
|
Of, in alle delen; dat is, dengene die het goede werk in u heeft begonnen, voleindige het ook tot den dag van Jezus Christus, gelijk Hij spreekt Filipp. 1:6.
|
|
47) | geest |
|
Door het woord geest wordt bekwamelijk verstaan het verstand des mensen, en door het woord ziel de wil en genegenheden, en door het lichaam de leden zelf, waardoor hetgeen het verstand beraamt en de wil besluit, eindelijk wordt uitgevoerd; gelijk dergelijk onderscheid bijna ook te zien is in de woorden van Christus, Matth. 22:37; Luk. 10:27; want hoewel de mens maar ééne ziel heeft, zo zijn in dezelve nochtans verscheidene krachten, die, overmits zij allen in den natuurlijken mens zijn bedorven, Ef. 4:17, Ef. 4:18, alzo allen door den Geest Gods moeten vernieuwd en geheiligd worden.
|
|
48) | in |
|
Dit doet de apostel daarbij om aan te wijzen dat deze heiligmaking van al onze krachten dan eerste ten volle zal geschieden, hoewel wij daarin dagelijks meer en meer moeten toenemen. Zie 1 Cor. 13:9, 1 Cor. 13:10; Filipp. 3:12, enz.
|
|
49) | doen |
|
Dat is, u naar Zijne belofte geheel en al heilige te Zijner tijd.
|
|
50) | met |
|
Zie hiervan de aantekening Rom. 16:16.
|
|
51) | Ik |
|
Zie dergelijke Matth. 26:63.
|
|
52) | ulieden |
|
Namelijk regeerders en voorstanders der gemeente, aan wie deze brief gezonden is, om denzelven daarna de gehele gemeente mede te delen. Waarom kwalijk doen degenen, die het lezen van de brieven van Paulus en van de gehele Schrift der gemeenten zoeken te ontrekken.
|
|
53) | De |
|
Van dit besluit, zie Rom. 16:20.
|
|