1) | wederstand |
|
Of, als er dan een oproer geschiedde, en geen kleine twisting bij, enz.
|
|
2) | twisting |
|
Grieks samenvraging; dat is, disputering, Hand. 15:7.
|
|
3) | Paulus en |
|
Die zich tegen deze valse leer stelden.
|
|
4) | zij geordineerd, |
|
Namelijk de voorstanders der gemeente te Antiochië.
|
|
5) | tot de apostelen |
|
Namelijk Petrus, Jakobus en Johannes; Gal. 2:9.
|
|
6) | vraag. |
|
Of, kwestie, geschil. Zie Hand. 18:15.
|
|
7) | van de Gemeente |
|
Hetwelk de gemeente deed, om te tonen dat deze zaak niet alleen Paulus en Barnabas, maar de gehele gemeente aanging.
|
|
8) | de bekering |
|
Namelijk tot den Christelijken godsdienst.
|
|
9) | deden al |
|
Grieks maakten.
|
|
10) | met hen gedaan |
|
Dat is, door hen. Zie Hand. 14:27.
|
|
11) | zeiden zij, |
|
Deze woorden zijn daarbij gedaan opdat men mag verstaan dat deze woorden niet van Lukas, maar van Paulus verhaald worden.
|
|
12) | sekte der |
|
Grieks ketterij. Zie van dit woord de verklaring Hand. 5:17, en van de Farizeën Matth. 3:7.
|
|
13) | die gelovig |
|
Dat is, die den Christelijken godsdienst hadden aangenomen, doch, gelijk het blijkt, den ouden zuurdesem der Farizeën niet ten enenmale afgelegd hadden.
|
|
14) | hen moet besnijden, |
|
Namelijk die zich uit het heidendom tot de Christelijke religie begeven; Hand. 14:27.
|
|
15) | de wet van |
|
Namelijk der ceremoniën, Hand. 15:24. Hoewel het ook verstaan kan worden van de wet der zeden, om daardoor gerechtvaardigd te worden.
|
|
16) | vergaderden |
|
Dit is de eerste vergadering, consilie, of synode, die over kwestiën van de religie in het Nieuwe Testament is gehouden.
|
|
17) | om op deze zaak |
|
Grieks om over dit woord te zien. Hebreën.
|
|
18) | twisting geschiedde, |
|
Grieks samenvraging; dat is, disputering, namelijk tussen beide partijen, die beide moeten gehoord worden.
|
|
19) | over langen tijd |
|
Grieks van oude dagen; welken tijd sommigen verstaan van het begin der predikatie van de apostelen na de hemelvaart van Christus; anderen van den tijd der bekering van Cornelius; Hand. 10.
|
|
20) | getuigenis |
|
Namelijk dat zij hem ook aangenaam waren; Hand. 10:28.
|
|
21) | den Heiligen |
|
Dat is, de gaven des Heiligen Geestes, zo gewone als buitengewone.
|
|
22) | geen onderscheid |
|
Namelijk aangaande de weldaden en gaven, die gemeen zijn dengenen, die in Christus geloven.
|
|
23) | een juk op |
|
Namelijk de wet der ceremoniën, Hand. 15:5.
|
|
24) | dragen? |
|
Dat is, volkomen onderhouden, noch daardoor gerechtvaardigd worden. Zie de aantekeningen Hand. 13:39.
|
|
25) | de genade van |
|
Dat is, door het lijden en de gerechtigheid van Jezus Christus, waarmede hij ons de genade Gods verdiend heeft, waarvan de ceremoniën der wet een voorbeeld waren; Joh. 1:17.
|
|
26) | zij. |
|
Namelijk onze vaders zalig zijn geworden door dezelfde genade.
|
|
27) | de menigte |
|
Namelijk niet der gemeente, maar der apostelen en ouderlingen. Zie Hand. 15:4.
|
|
28) | zweeg stil, |
|
Namelijk daarmede betonende hunne toestemming in hetgeen van Petrus gezegd was.
|
|
29) | deze zwegen, |
|
Namelijk Paulus en Barnabas.
|
|
30) | antwoordde |
|
Dat is, begon te spreken, Hebreën.
|
|
31) | Jakobus, |
|
Namelijk Alfeus' zoon, Jakobus de kleine. Zie van hem Hand. 12:17.
|
|
32) | Simeon heeft |
|
Namelijk Petrus, die zichzelven ook zo noemt, 2 Petr. 1:1. Anders ook Simon; Matth. 10:2.
|
|
33) | eerst de heidenen |
|
Dat is, overlang, Hand. 15:7.
|
|
34) | bezocht, om |
|
Of, aangezien.
|
|
35) | door Zijn Naam. |
|
Dat is, voor zichzelven. Of, in zijnen naam. Of, dat zijn volk zou genoemd worden, Hand. 15:17.
|
|
36) | de tabernakel |
|
Dat is, de gemeente in welke Christus de Zoon Davids woont.
|
|
37) | verbroken is, |
|
Grieks ondergraven; namelijk in de gelovige Joden, in welker plaats de heidenen als levende stenen gebouwd zijn.
|
|
38) | overblijvende |
|
Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de andere volken, welke Amos Edom noemt; zie Amos 9:11,12.
|
|
39) | Naam aangeroepen |
|
Grieks over hen aangeroepen, of genaamd is; zie Hand. 11:26.
|
|
40) | van eeuwigheid bekend. |
|
Dat is, al wat God in den tijd doet, dat heeft Hij van eeuwigheid besloten alzo te doen.
|
|
41) | oordeel ik, dat |
|
Dat is, dit is mijn gevoelen en mening in deze zaak.
|
|
42) | beroere; |
|
Of, ongerust te maken, of dat men hen niet ongerust moet maken.
|
|
43) | die door de afgoden |
|
Grieks besmettingen der afgoden; dat is, van spijs of drank den afgoden opgeofferd, en die daardoor besmet zijn, gelijk Hand. 15:29 verklaard wordt.
|
|
44) | hoererij, en |
|
Dit verstaan sommigen van de lichamelijke hoererij, die wel in zichzelve niet middelmatig is, Exod. 20:14; maar van de heidenen voor gene zonde en voor middelmatig gehouden werd; 1 Cor. 6:13,14,15; anderen, van de geestelijke hoererij, dat is, afgoderij, die doorgaans van de profeten hoererij genaamd wordt, Exod. 34:16; Lev. 20:5; Richt. 2:17; Ps. 106:39; Jes. 23:17; Jer. 3:6,8; Ezech. 16:15,16; en namelijk van die soort van afgoderij, die sommigen uit de heidenen, bekeerd zijnde, bedreven, etende in de tempels der afgoden hetgeen dezen was opgeofferd; waarvan de apostel spreekt 1 Cor. 8:9,10, en 1 Cor. 10:14,21; hetwelk zij meenden, hun door de Christelijke vrijheid geoorloofd te zijn, en zij dikwijls deden met groten aanstoot der zwakken.
|
|
45) | verstikte, en |
|
Dat is, van beesten, die gestorven waren zonder bloed te laten, dat den Joden een gruwel was. Zie Gen. 9:4; Lev. 3:17; Deut. 12:23.
|
|
46) | bloed. |
|
Namelijk van het beest afgezonderd, hetzij geronnen gegeten, of ongeronnen gedronken, hetwelk God verboden had, om de mensen van alle wreedheid en bloedstorting af te schrikken; Gen. 9:4.
|
|
47) | tijden in elke |
|
Grieks geslachten.
|
|
48) | hij wordt op |
|
Dat is, zijne schriften; Neh. 8:1; Luk. 16:29.
|
|
49) | met de gehele |
|
Namelijk die het besluit der apostelen en ouderlingen voor goed gekend had.
|
|
50) | Silas, mannen, |
|
Deze is dezelfde, die Silvanus genaamd wordt 1 Thess. 1:1, en 2 Thess. 1:1.
|
|
51) | voorgangers |
|
Dat is, die onder de voornaamsten waren van aanzien, kennis en beleid onder de kerkedienaren aldaar.
|
|
52) | door hen dit |
|
Grieks door hunne hand; dat is dienst, Hebreën, Hand. 7:25; namelijk om van hen gedragen te worden aan de gemeente te Antiochië.
|
|
53) | broeders wensen |
|
Namelijk de andere gemene broeders der gemeente van Jeruzalem, die hetzelve ook hadden goedgevonden.
|
|
54) | zaligheid. |
|
Grieks blijde te zijn; hetwelk was een gemene wijze van groetenis, in het begin der brieven bij de Grieken gebruikelijk. Zie Hand. 23:26.
|
|
55) | die van ons |
|
Zie Hand. 15:1, en 1 Joh. 2:19.
|
|
56) | wankelende gemaakt, |
|
Dat is, de vastigheid uws geloofs en de gerustheid uws gemoeds gelijk als los en onvast makende.
|
|
57) | wet onderhouden; |
|
Zie de aantekeningen Hand. 15:5.
|
|
58) | niet bevolen hadden; |
|
Dat is, geen last gegeven hebben zulks te leren, hoewel zij onzen naam misbruiken.
|
|
59) | overgegeven hebben |
|
Dat is, die met groot gevaar huns levens het Evangelie vrijmoedig gepredikt hebben.
|
|
60) | met den mond |
|
Grieks met, of door het woord.
|
|
61) | ons goed gedacht, |
|
Dat is, ons door ingeven des Heiligen Geestes.
|
|
62) | geen meerderen |
|
Zie hiervan de verklaring Hand. 15:10.
|
|
63) | noodzakelijke dingen: |
|
Namelijk voor dezen tijd; welke hoewel zij niet eigenlijk ter zaligheid noodwendig zijn [uitgenomen het vlieden van hoererij en afgoderij], zo zijn zij nochtans nodig onderhouden te worden tot noodzakelijken vrede en stichting der gemeente, om der zwakgelovige Joden wil.
|
|
64) | hetgeen den afgoden |
|
Zie hiervan 1 Cor. 8, door het gehele hoofdstuk.
|
|
65) | weldoen. |
|
Of, welvaren.
|
|
66) | Vaart wel. |
|
Grieks zij, of wordt gesterkt. Een wijze van spreken bij de Grieken gebruikelijk in het sluiten van de brieven. Zie Hand. 23:30.
|
|
67) | de menigte |
|
Dat is, de ganse gemeente.
|
|
68) | vertroosting. |
|
Of, vermaning.
|
|
69) | profeten waren, |
|
Dat is, leraars des Woords, begaafd met de gave van de Heilige Schrift bekwamelijk uit te leggen, die gezonden waren om hunne vermaningen daarbij te doen, Hand. 15:27.
|
|
70) | vermaanden de |
|
Of, vertroostten.
|
|
71) | versterkten hen. |
|
Namelijk in het Christengeloof.
|
|
72) | een tijd lang |
|
Dat is, een zekeren en geruimen tijd; Hand. 18:23.
|
|
73) | vertoefd hadden, |
|
Grieks gemaakt hadden; dat is, verbleven waren. Zie Jak. 4:13.
|
|
74) | met vrede, |
|
Dat is, met verlof van de broeders, en met toewensing van allen zegen en geluk. Hebreën.
|
|
75) | tot de apostelen. |
|
Namelijk naar Jeruzalem, waar nog enige apostelen waren.
|
|
76) | onthielden zich |
|
Grieks versleten daar; namelijk den tijd.
|
|
77) | verkondigende |
|
Grieks Evangeliserende.
|
|
78) | hoe zij het hebben. |
|
Dat is, om te vernemen hoe het met hen staat, aangaande het geloof.
|
|
79) | ried, dat zij |
|
Of, wilde.
|
|
80) | achtte billijk, |
|
Of, begeerde.
|
|
81) | afgeweken, en |
|
Grieks afgestaan. Zie Hand. 13:13.
|
|
82) | het werk. |
|
Namelijk om den heidenen het Evangelie te prediken, waartoe de Heilige Geest hen geroepen had om dat te volbrengen; Hand. 13:2.
|
|
83) | verbittering, alzo |
|
Of, hevigheid, welke deze heilige mannen overkomen is door menselijke zwakheid, daarmede tonende waar te zijn, hetgeen zij van zichzelven zeggen; Hand. 14:15. Doch God heeft dit ten beste gekeerd, alzo zij aldus van elkander gescheiden zijnde, het Evangelie van hen in meer plaatsen tevens is verkondigd geworden.
|
|
84) | verkoos Silas, |
|
Of, nam tot zich.
|
|
85) | bevolen zijnde. |
|
Grieks overgegeven zijnde.
|
|
86) | de Gemeenten. |
|
Namelijk, die in die landen vergaderd waren.
|
|