1) | Herodes de |
|
Namelijk Agrippa, een zoon van Aristobulus, die een zoon was van Herodes den Grote, en deze Herodes Agrippa was de vader van dien Agrippa, van wien hierna Hand. 25,26 meer gesproken wordt.
|
|
2) | aan sommigen |
|
Grieks om sommigen van die van de gemeente kwalijk te handelen.
|
|
3) | Jakobus, |
|
Namelijk den zoon van Zebedeüs en den broeder van Johannes, gelijk hier in den tekst staat, en Matth. 10:2, een van de voornaamste apostelen van Christus, dien Christus met Petrus en Johannes bij Zich dikwijls nam. De andere Jakobus dan, van wien men leest Hand. 12:17; Hand. 15:13, en Gal. 2:9, en die den zendbrief van Jakobus nagelaten heeft, die ook een broeder van Christus genaamd wordt, Mark. 6:3, en Jakobus de kleine, Mark. 15:40, is geweest een andere apostel, de zoon van Alfeüs en van de zuster van Maria, en een broeder van Joses, gelijk blijkt uit vergelijking van Matth. 13:55, en Matth. 27:56, en Gal. 1:19. Zie ook Matth. 10:3; Mark. 3:18.
|
|
4) | der ongehevelde |
|
Dat is, de feestdagen van pasen, gelijk uit Hand. 12:4 te zien is.
|
|
5) | vier wachten, |
|
Grieks vier vieringen van krijgsknechten; dat is, zestien krijgsknechten; want elke sentinelle of wacht bij de Romeinen bestond uit vier soldaten van een vaandel, waarvan daar vier tot bewaring des apostels geordineerd zijn, om op de vier nachtwachten de wacht bij beurten te houden.
|
|
6) | een gedurig |
|
Of, een ernstig, ijverig, vurig.
|
|
7) | een licht scheen |
|
Namelijk van de blinkende gestalte des engels, gelijk Matth. 28:3, en Luk. 2:9.
|
|
8) | de woning, |
|
Of, gevangenis, kerker. Sommigen nemen dit voor het gehele huis der gevangenis, anderen alleen voor het binnenste deel, waar de gevangenen in gesloten lagen.
|
|
9) | Omgord u, |
|
Namelijk om te vaardiger voort te gaan; alzo de Joden lange klederen droegen, die zij in het gaan met gordels vastbonden en opschorten. Van de schoenzolen zie Mark. 6:9.
|
|
10) | een gezicht zag. |
|
Dat is, dat hem dit in een gezicht alzo docht te geschieden, niet dat het inderdaad geschiedde.
|
|
11) | de ijzeren poort, |
|
Dit was de laatste poort van de gevangenis, door welke gegaan zijnde, men kwam in de straten van de stad.
|
|
12) | tot zichzelven |
|
Dat is, nu verstaande dat het geen gezicht was, maar een daadwerkelijke geschiedenis en verlossing.
|
|
13) | Markus, alwaar |
|
Deze is dezelfde, die met den apostel Paulus en Barnabas daarna vertrokken is, Hand. 12:25, en die het Evangelie geschreven heeft, zo sommigen menen.
|
|
14) | van de voorpoort |
|
Of, van het voorhuis.
|
|
15) | een dienstmaagd |
|
Grieks Paidiske. Hetwelk ook een meisje of maagdje betekent, die geen dienstbode is.
|
|
16) | luisteren, |
|
Namelijk wie het was, die bij nacht klopte om degenen, die in het huis vergaderd waren, intijds te waarschuwen, zo er onraad geweest ware.
|
|
17) | Gij raast. |
|
Of, gij zijt buiten zinnen, niet wetende wat gij zegt.
|
|
18) | zij bleef er |
|
Of, zij bevestigde dat.
|
|
19) | Het is zijn engel. |
|
Of, het is zijn bode; gelijk het woord engel somwijlen alzo genomen wordt. Zie Luk. 7:24. Doch alzo met dit woord merendeels de engelen des hemels betekend worden, zo wordt dit van velen verstaan van een engel, die Petrus van God tot een bewaarder was toegevoegd in deze zwarigheid, gelijk ook Matth. 18:10 van de geringste gelovigen wordt gezegd dat hunne engelen altijd zien het aanschijn des Vaders in de hemelen; waaruit volgt dat God de engelen wel zendt ten dienste en bescherming der gelovigen, Ps. 34:8, en Ps. 91:11; Hebr. 1:14; maar daaruit volgt nochtans niet dat elk mens juist een bijzonderen goeden en een kwaden engel altijd zou hebben tot gezelschap, gelijk sommigen menen.
|
|
20) | ontzetten zich. |
|
Namelijk over deze onverwachte tegenwoordigheid van Petrus, niet kunnende begrijpen hoe dit toeging.
|
|
21) | Jakobus en |
|
Namelijk den kleine; want de andere was al omgebracht. Zie van hem in de aantekeningen Hand. 12:2.
|
|
22) | naar een andere |
|
Namelijk buiten Jeruzalem, om het Evangelie te verbreiden; niet willende zichzelven in hetzelfde gevaar zonder noodzaak begeven, waar hem de Heere uit verlost had; en dat naar de vermaning van Christus, Matth. 10:23.
|
|
23) | rechtelijk |
|
Grieks Anakrinas; welk woord betekent iemand rechterlijk onderzoeken met pijnigen of anders.
|
|
24) | weggeleid zouden |
|
Namelijk òf in de gevangenis, òf om met den dood gestraft te worden, gelijk dit woord ook somtijds betekent.
|
|
25) | hield zich aldaar. |
|
Namelijk een zekeren tijd, om aldaar ter ere van den keizer Claudius enige schouwspelen aan te stellen, tot welke een grote menigte van de voornaamste Joden bijeenkwam; Josefus Antiq. lib. 19, cap. 7. Van dit Cesarea zie Hand. 10:1.
|
|
26) | had in den zin |
|
Of, was zeer vergramd tegen de Tyriërs en Sidoniërs.
|
|
27) | die des konings |
|
Grieks die over des konings slaapkamer was.
|
|
28) | gespijzigd werd |
|
Want hoewel Tyrus en Sidon machtige steden waren, nochtans omdat zij aan de zee gelegen waren, hadden zij weinig land, zo konden zij zichzelven van leeftocht niet voorzien. Zie van hare ligging Jes. 33.
|
|
29) | op een gezetten |
|
Dit was de tweede dag van de schouwspelen, gelijk Josefus getuigt, Antiq. lib. 19, cap. 7, die aldaar ook den ellendigen dood van dezen Herodes Agrippa verhaalt.
|
|
30) | een koninklijk |
|
Blinkende van zilver, waar de zon op scheen, gelijk Josefus in de vorige plaats deze geschiedenis in het brede beschrijft.
|
|
31) | rechterstoel |
|
Of, troon.
|
|
32) | dat hij Gode |
|
Dat is, dat hij zulke goddelijke eer aannam, zonder die van zich te keren tot God, die haar alleen toekwam; gelijk de apostelen in zulk geval gedaan hebben, Hand. 10:26, en Hand. 14:14, en de engel, Openb. 19:10, en Openb. 22:9.
|
|
33) | wies, en |
|
Namelijk deze tiran en vervolger der gemeente nu door Gods oordeel weggenomen zijnde.
|
|
34) | keerden wederom |
|
Namelijk naar Antiochië.
|
|
35) | den dienst |
|
Namelijk van de handreiking of aalmoezen der gelovigen van Antiochië te brengen aan de armen te Jeruzalem, waartoe zij gezonden waren; Hand. 11:30.
|
|
36) | volbracht hadden, |
|
Grieks vervuld.
|
|
37) | Markus. |
|
Zie van Hem tevoren Hand. 12:12.
|
|