1)navolgers Gods,
Namelijk in het vergeven van elkanders gebreken en misdaden, gelijk in Ef. 4:32 uitgedrukt wordt.
 
2)tot een welriekenden
Grieks, tot een reuk der welriekendheid; ene gelijkenis, genomen van de offeranden des Ouden Testaments. Zie Gen. 8:21, welke een welriekenden reuk voor God worden gezegd te hebben, niet om haar zelfswil, maar op de beduiding, die zij hadden op Christus' offerande en gehoorzaamheid. Zie Ps. 40:7; Hebr. 10:8, enz.
 
3)onreinigheid,
Of, vuiligheid.
 
4)gekkernij,
Grieks, Eutrapelia; welk woord somwijlen in het goede genomen wordt voor eerlijke, vermakelijke redenen, die in tijden en gelegenheden geoorloofd en stichtelijk zijn, gelijk daarvan voorbeelden zijn in Gods woord; 1 Kon. 18:27; maar het wordt hier in het kwade genomen voor gekkernij of spotternij, die dartele mensen en spotvogels onder elkander tot vermaak plegen voort te brengen, en men eigenlijk guiterij noemt.
 
5)dankzegging.
Grieks, Eucharistia; dat is, dankzegging; hoewel dit woord hier wat breder wordt genomen voor woorden, die aangenaam en dankwaardig zijn.
 
6)die een afgodendienaar
Namelijk omdat hij zijn vertrouwen stelt op het goed, en daarin zijn leven en gelukzaligheid stelt, in plaats van datzelve te stellen en zoeken in den levenden God. Zie Col. 3:5; 1 Tim. 6:17.
 
7)Christus
Niet dat dit twee koninkrijken zijn, maar omdat Christus als Middelaar hetzelve heeft verworven en eerst ingenomen, en wij met Hem van God in de bezitting van hetzelve gezet zullen worden. Zie Openb. 3:21.
 
8)de kinderen
Dat is, die der ongehoorzaamheid, als kinderen hunnen vader, zijn overgegeven, gelijk Ef. 2:2.
 
9)duisternis,
Dat is, duister of onwetend van verstand, om het goede van het kwade behoorlijk te onderscheiden. Zie Ef. 4:18.
 
10)licht in den Heere;
Dat is, door Gods Geest verlicht, om het goede van het kwade te onderscheiden, en anderen met een goed voorbeeld als lichten voor te gaan.
 
11)kinderen des lichts.
Dat is, die het licht van het Evangelie deelachtig zijt, en daarvan belijdenis doet, en u daarvan noemt en roemt, gelijk kinderen van hunnen vader, 1 Thess. 5:5.
 
12)de vrucht
Dat is, werking; of, hetgeen de Heilige Geest voortbrengt.
 
13)Beproevende
Dat is, naarstiglijk onderzoekende, en na onderzoek proeve daarvan gevende en doende, gelijk Rom. 12:2.
 
14)onvruchtbare
Dat is, die niet alleen geen goede vruchten, maar niets dan kwade vruchten voortbrengen.
 
15)bestraft
Namelijk altijd door uw Christelijken wandel, en door Gods Woord, wanneer zulks met vruccht kan geschieden. Zie 1 Cor. 14:24. Anders zegt ook Christus dat zulke paarlen voor varkens niet moeten gestrooid worden; Matth. 7:6.
 
16)schandelijk
Veel meer dan is het schandelijk te doen.
 
17)van het licht
Of, bestraft zijnde, worden van het licht geopenbaard.
 
18)is licht.
Dat is, het licht gelijk, namelijk in het zuiveren en verklaren van alle dingen. Want Gods Woord en de goede voorbeelden der gelovigen zijn het vuur gelijk, dat verlicht en zuivert. Zie Matth. 5:16; 1 Cor. 3:13.
 
19)zegt Hij:
Sommigen nemen dit voor de woorden des apostels, die door den Geest van Christus gedreven zijnde, alzo spreekt, gelijk de profeten doorgaans betuigen: Zo spreekt de Heere, namelijk door mij tot u. Anderen nemen het voor een verhaal van woorden uit de profeten, die Paulus samen voegt en verklaart. Zie Jes. 9:1, en Jes. 26:19, en Jes. 60:1; waarin de somma van de bekering des mensen is begrepen.
 
20)die slaapt,
Namelijk den geestelijken slaap der zonde en dood der zonde, zijnde wakker en levend gemaakt door het woord en den Geest van Christus, gelijk Ef. 2:1 gezegd is. Welke vermaning ten dele de gelovigen aangaat, die somwijlen ook in enige algemene zonden slapen; ten dele de ongelovigen, die in dezelfde zonden dood zijn. De eerste vermaant hij wakker te worden door de kracht des Geestes Gods, welke zij alrede deelachtig zijn; de andere, uit de doden op te staan, opdat zij door zulke vermaningen de levendmakende kracht van Christus gevoelende, ook de zonden gehoorzaam zijn, gelijk Lazarus uit den lichamelijken dood door Christus' woord en kracht is opgestaan; Joh. 11:43,44.
 
21)over u lichten.
Namelijk gelijk de zon der gerechtigheid, om u wel te leiden, en als kinderen des daags voorzichtig te doen wandelen, gelijk Ef. 5:15 verklaart.
 
22)tijd uitkopende,
Dat is, de goede gelegenheden van weldoen en anderen voor Christus te winnen, voorzichtig waarnemende; ene gelijkenis, genomen van wijze kooplieden.
 
23)de dagen boos zijn.
Namelijk zo vanwege de ongeregeldheid der mensen, als vanwege de vervolgingen. Hij gaat dan voort in de gelijkenis, genomen van kooplieden, die in dure en zorgelijke tijden allervoorzichtigst moeten zijn, om hun handel wel te drijven, de kwade gelegenheden te mijden en de goede niet te verzuimen.
 
24)waarin overdaad
Namelijk wanneer die misbruikt wordt tot dronkenschap, en niet gebruikt tot nooddruft en matige vrolijkheid.
 
25)wordt vervuld
Dat is, zoekt uwe vermakingen niet in vleselijke wellusten, maar in geestelijke vermakingen, waarvan het gezang een van de voornaamste is.
 
26)psalmen,
Deze drie soorten van geestelijke gezangen dienen tot één einde, namelijk om den geest te vermaken, en worden van sommige alzo onderscheiden, da psalmen allerlei geestelijke gezangen zijn, die niet alleen met de stem, maar ook met snarenspel geoefend worden; lofzangen, dankzeggingen tot God, of lofdichten van Gods genade jegens ons, en geestelijke liedekens zulke dichten in welke allerlei geestelijke leringen worden begrepen. Zie ook Col. 3:16, en schijnen deze verscheidene namen uit de verscheidene opschriften der psalmen Davids genomen te zijn.
 
27)in uw hart;
Dat is, niet alleen met de tong of instrumenten, maar ook met de harten.
 
28)onderdanig
Of, onderworpen, dat is, een ieder naar zijn beroep den ander met eerbieding voorgaande of elkander in nederigheid bejegenende; Filipp. 2:3.
 
29)in de vreze Gods.
Dat is, alzo nochtans, dat de vreze Gods altijd regel en richtsnoer zij van uwe onderdanigheid.
 
30)gelijk aan den Heere;
Namelijk Jezus Christus, gelijk uitgedrukt wordt, Ef. 6:5. De reden hiervan is omdat de man Christus' beeld draagt in het regeren van de vrouw; 1 Cor. 11:3,7.
 
31)Hij is de
Namelijk Christus. Want van den plicht der mannen zal hierna Ef. 5:25 en vervolgens gesproken worden.
 
32)Behouder des lichaams.
Of, zaligmaker.
 
33)in alles.
Namelijk in de vreze Gods, gelijk in Ef. 5:21 uitgedrukt wordt; dat is, zolang het niet strijdt tegen de liefde of het bevel van Christus, die het opperhoofd is van den man en de vrouw. Zie Luk. 14:26.
 
34)overgegeven;
Namelijk in den dood.
 
35)heiligen zou,
Dat is, afzonderen zou van alle wereldse mensen, en zich alleen toeëigenen. Waarmede de apostel te kennen geeft, dat ook de mannen hunne vrouwen heilig tot zich moeten nemen, en van alle wereldse wulpsheden en schandvlekken vrijhouden.
 
36)met het bad
Dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den doop een teken en zegel is, en meteen een middel, waardoor de Geest Gods deze reiniging meer en meer versterkt. Zie Matth. 3:11; 2 Cor. 3:3; 1 Petr. 3:21.
 
37)door het Woord;
Grieks, in het woord.
 
38)Opdat Hij haar
Hierdoor wordt het einde van de reiniging door het bloed en den Geest van Christus verstaan; waarvan het beginsel in de gelovigen ook in dit leven wordt teweeg gebracht, en de uiterste volbrenging hiernamaals, wanneer de gemeente van Christus van haren bruidegom Christus tot deze geestelijke bruiloft ten volle zal bereid zijn. Zie Hoogl. 2:14, en Hoogl. 4:7; Openb. 19:7.
 
39)lief te hebben,
Onder het woord liefde wordt ook de behoorlijke zorg verstaan, gelijk Ef. 5:29 wordt verklaard, en de eer, die de man zijne vrouw als het zwakkere vat schuldig is; 1 Petr. 3:7.
 
40)eigen lichamen.
De apostel ziet hier op de schepping der vrouw uit de rib des mans, en dus uit het lichaam des mans; Gen. 2:21,22, gelijk hierna Ef. 5:31 verklaard wordt.
 
41)leden Zijns
Namelijk van Christus; en hier spreekt de apostel niet van de gemeenschap der natuur, waardoor Christus ook het vlees en bloed deelachtig is geworden, gelijk de kinderen, Hebr. 2:14, maar van de geestelijke gemeenschap tussen Hem en de ware gelovigen, van welke Hij het hoofd, en zij Zijne leden zijn. Zie Ef. 1:22, en Ef. 2:15, en Ef. 4:12, enz.
 
42)zij twee zullen
Zie hiervan Matth. 19:5.
 
43)Deze verborgenheid
Niet van het lichamelijke huwelijk, maar van het geestelijke huwelijk, en de vereniging tussen Christus en Zijne gemeente, gelijk de apostel hier verklaart; welke vereniging hij ene verborgenheid noemt, omdat zulks van geen natuurlijk mens wordt begrepen, ja, wordt ook zelfs van geen verstand volkomen doorgrond, dan door het geloof bekend, dat Christus ons hoofd en onze bruidegom is, en wij Zijne geestelijke bruid en leden zijn, waardoor alle verworven weldaden en gaven, ter zaligheid nodig, van Christus in ons als Zijne ledematen vloeien.
 
44)Zo dan ook
Hiermede komt de apostel weder tot de vermaning van man en vrouw, nadat hij de verborgenheid van de vereniging van Christus met Zijne gemeente tussen beiden had verklaard.
 
45)den man vreze.
Dat is, met eerbied den man onderdanig zijn, gelijk hij tevoren heeft vermaand.