1)gij hemel,
Zulk een aanspraak der onvernuftige schepselen diende tot Israëls overtuiging en beschaming. Vergelijk boven, Deut. 4:26.
 
2)de aarde hore de redenen
Of, gij aarde, hoor.
 
3)druipe als een regen,
Of, zal druipen; dat is, ik zal een leer voorstellen, die zo dienstig en heilzaam zal zijn voor de mensen als de dauw en regen is voor het kruid. Vergelijk Ezech. 21:2; Amos 7:16; Micha 2:6, enz.
 
4)druppelen op het kruid.
Of, een dichte regen.
 
5)uitroepen;
Hebreeuws, roepen; dat is openbaarlijk verkondigen. Anders, aanroepen.
 
6)geeft onzen God grootheid!
Dat is, schrijft hem toe de majesteit en grootmogendheid, die Hij heeft, en roemt hem vanwege dezelve. Zie boven, Deut. 9:26, en Deut. 11:2.
 
7)Rotssteen,
Dat is, vast en onbewegelijk, een gewisse toevlucht en bescherming voor de zijnen. Alzo onder, Deut. 32:31.
 
8)Zijn wegen zijn gerichte.
Al zijn doen, zijn ganse regering, is vergezelschapt met gerechtigheid, strekkende tot behoudenis der vromen en straf der bozen.
 
9)Hij heeft het tegen
Namelijk, Israël.
 
10)Hem verdorven;
Namelijk, den HEERE.
 
11)Zijn kinderen niet;
Te weten, die het alzo verdorven en zo schandelijk gemaakt hebben. Anders, hun gebrek is niet zijner kinderen; dat is, betaamt dengenen niet, die zijn kinderen genaamd worden, dewijl het niet uit zwakheid, maar uit moedwil en een onboetvaardig hart voortkomt.
 
12)verkregen,
Of, gekocht.
 
13)van ouds;
Hebreeuws, der eeuw, of, eeuwigheid; dat is, gedenk aan alles, dat van het begin der wereld in Gods kerk gebeurd is. Zie Jer. 2:20.
 
14)van elk geslacht;
Hebreeuws, van geslacht en geslacht; dat is, van alle geslachten, of elk geslacht. Zie 1 Kon. 8:39.
 
15)Adams kinderen vaneen scheidde,
Anders, des mensen kinderen.
 
16)naar het getal der kinderen Israëls.
Alzo, te weten, dat Hij alle stammen en nakomelingen van Israël hun woningen en bezittingen heeft verordineerd en toegelegd. Vergelijk boven, Deut. 3:12,13, enz., Joz. 13:14,15, enz.; Hand. 17:26. De zin is, dat God in zijn raad en regering zijn oog bijzonderlijk op zijn volk heeft gehad.
 
17)des HEEREN deel is Zijn volk,
Dat is, den HEERE zeer lief, gelijk den mensen hun erfdeel placht te zijn.
 
18)Jakob is het snoer Zijner erve.
Dat is, het volk Israëls, van Jakob afkomstig, is God zo na en waard, gelijk mensen hun erfdeel, dat men met snoeren placht af te meten en uit te delen. Zie boven, Deut. 3:4.
 
19)in een woeste huilende wildernis;
Hebreeuws, in een woestheid van het huilen der eenzaamheid, of, wildernis.
 
20)Zijn oogappel.
Gelijk mensen hun oogappel, die zeer teder is, naarstiglijk plegen te bewaren. Zie Ps. 17:8; Zach. 2:8. Vergelijk Spreuk. 7:2.
 
21)zijn nest opwekt,
Dat is, zijn nestkiekens of jongskens met enig geluid wakker maakt, om hun te verstaan te geven dat hij hen aan het vliegen wil brengen.
 
22)neemt en ze draagt op zijn vlerken;
Hebreeuws, neemt het en draagt het; te weten, elk jongsken.
 
23)hem de HEERE alleen,
Israël, of Jakob.
 
24)hoogten der aarde,
Dat is, Hij verhoogde hem zeer heerlijk en gaf hem de hoogste en vastste steden in. Zie boven, Deut. 1:28. Vergelijk met Deut. 2:36, en Num. 21:25,32. Alzo onder, Deut. 33:29.
 
25)honig zuigen uit de steenrots,
Want het beloofde land vloeide van honig, Exod. 3:8,17, ook in bossen, 1 Sam. 14, en holen van steenklippen, naar den aard der bijen, Ps. 81:17.
 
26)kei der rots;
Vergelijk boven, Deut. 8:15.
 
27)in Bazan weiden,
Hebreeuws, kinderen van Basan. Zie Num. 32:33,34, en elders dikwijls, waar Basan [gelegen aan de oostzijde van de Jordaan] verklaard wordt geweest te zijn een zeer vette landouw.
 
28)nieren van tarwe;
Dat is, met zonderling dikke en gezwollen tarwekorreltjes, die ten aanzien van hun gedaante, gelegenheid in het vette en zwelling met de nieren vergeleken worden.
 
29)reinen wijn,
Of, rode wijnen.
 
30)Jeschurun vet werd,
Versta, het volk Israëls, dat hier Jeschurun genoemd wordt, omdat zij recht behoorden te zijn, en oprecht of rechtuit in Gods wegen te wandelen, als daartoe van hem geroepen zijnde, en dewijl bij hen alleen was de regel van ware gerechtigheid, maar daar het verre daarvan geweest was en in het toekomende zou zijn, wordt hier deze titel, de rechte, of, die recht geworden is, hun verwijtswijze gegeven, die anderszins een treffelijke eretitel was; gelijk onder, Deut. 33:5,26.
 
31)sloeg hij achteruit,
Gelijk dartele kalven of moedwillige paarden; dat is, hij werd rebel tegen God.
 
32)Die hem gemaakt heeft,
Hebreeuws, zijn Maker; zie Job 4:17.
 
33)ijver verwekt
Zie boven, Deut. 4:24.
 
34)duivelen geofferd,
Dat is, den afgoden, door welken de duivelen gediend worden. Vergelijk 1 Cor. 10:20. Het Hebreeuwse woord betekent verwoesters, zoals de duivelen met recht genoemd worden, gelijk de engel des afgronds de verderver genoemd wordt; Openb. 9:11.
 
35)van nabij gekomen waren,
Dat is, nieuwelijks, of onlangs opgekomen waren.
 
36)heeft,
Dat is, God, die als vader en moeder over u is, hebbende u tot zijn kinderen gemaakt, en met vaderlijke en moederlijke genegenheid behandeld.
 
37)toornigheid
Hebreeuws, toorn zijner zonen en zijner dochteren; dat is, waarmede Hij tegen hen vertoornd was. Vergelijk Jer. 7:29; Joël. 3:19; Obad.:10, enz. Anders, die zijn zonen en zijn dochters verwekt hadden.
 
38)aangezicht van hen verbergen;
Zie boven, Deut. 31:17.
 
39)einde zal wezen;
Hebreeuws, laatste, uiterste, achterste; alzo onder, Deut. 32:29. Dat is, wat hem ten laatste wedervaren zal, hoe hun dit bekomen zal. Vergelijk Ps. 37:37; Spreuk. 14:12, en Spreuk. 16:25, met de aantekeningen.
 
40)gans verkeerd geslacht,
Hebreeuws, geslacht der verkeerdheden.
 
41)trouw is.
Dat is, die geen geloof noch woord houden, die ontrouw en meinedig zijn.
 
42)door hetgeen geen God is;
Dat is, door de afgoden. Zie 1 Cor. 8:4,5, en 1 Cor. 10:19.
 
43)geen volk zijn;
Versta, de heidenen, die God zou bekeren en roepen tot zijn kennis en gemeenschap, inplaats van de Joden. Zie Rom. 9:25, en Rom. 10:19, enz.
 
44)vuur is aangestoken in Mijn toorn,
Dat is, gruwelijke plagen van verwoesting, krijg, honger, pestilentie, enz., gelijk volgt. Vergelijk boven, Deut. 4:24. Zie Job 22:20.
 
45)tot in de onderste hel,
Hebreeuws, tot de hel van het onderste, of, der benedenheid toe; dat is, tot in de plaats der graven, diep in de aarde, die alzo zal worden verwoest en verdorven, dat zij in lang geen vruchten zal voortbrengen. Zie wijders van het Hebreeuwse woord Scheol Gen. 37:35.
 
46)in vlam zetten.
Hebreeuws, vlammen.
 
47)kwaden over hen hopen;
Dat is, plagen, ongelukken, die hier door Gods pijlen en Deut. 32:22 door het vuur verstaan worden.
 
48)pijlen zal Ik op hen verschieten.
Dat is, al mijn plagen, die de Schrift dikwijls Gods pijlen noemt, omdat zij van hem worden toegezonden en diep treffen; alzo onder, Deut. 32:42.
 
49)karbonkel en bitter verderf;
Dat is, vurig gezwel, hebbende den naam van een vurige kool.
 
50)stofs.
Die het stof der aarde eten, Gen. 3:14.
 
51)beroven,
De een van den ander, zonder verschoning, gelijk volgt.
 
52)grijzen man.
Hebreeuws, man der grijsheid, of, grauwigheid.
 
53)verstrooien;
Of, verdoen; uit hoeken zou Ik hen halen, hoek uit hoek in zou Ik hen jagen. Zie het vervolg van dit, Deut. 32:28.
 
54)toornigheid des vijands
Of, terging.
 
55)schroomde,
Menselijk van God gesproken. De zin is: ten ware dat Ik zulks naliet om de eer mijns naams, opdat die onder de heidenen niet gelasterd worde.
 
56)vreemd mochten houden;
Te weten, alzo, dat zij niet zouden willen weten dat Ik het gedaan had om Israëls gruwelijke zonden, maar dat zij door hulp van hun afgoden Israël alzo hadden vermeesterd en uitgeroeid.
 
57)Onze hand is hoog geweest;
Dat is, wij hebben door onze macht de overhand over Israël bekomen; het is Gods werk niet.
 
58)zij zijn een volk,
De Israëlieten.
 
59)raadslagen verloren gaat,
Door eigen kwaden raad zichzelven in het verderf stort.
 
60)zouden dit vernemen,
Of, dat zij dit verstonden! dat zij op hun einde merkten!
 
61)einde merken.
Zie boven, Deut. 32:20.
 
62)enige
Te weten, der vijanden.
 
63)duizend jagen,
Der Israëlieten. Anders, een [der Israëlieten] zou duizend [vijanden] verjagen, enz., ten ware, enz.
 
64)rotssteen hen verkocht,
Dat is, God; gelijk boven.
 
65)overgeleverd had?
Of, besloten had; te weten, in der vijanden hand.
 
66)hun
Te weten, der vijanden.
 
67)rotssteen is niet gelijk
Dat is, afgoden, op welken zij zich als op een rots verlaten.
 
68)Rotssteen,
Onze God, op welken wij ons verlaten als op een rots.
 
69)zelfs onze vijanden
Of, laat onze vijanden zelfs rechters zijn; dat is, zij moeten het zelf bekennen, als bevindende door de ervarenheid dat hun afgoden gans geen macht hebben om te wreken of te straffen, gelijk de God Israëls zijn macht aan zijn volk en de vijanden daarvan in het openbaar betoont, aan beiden zijn rechtvaardigheid bewijzende.
 
70)uit den wijnstok van Sodom,
Alsof hij daaruit gesproten ware; dat is, zij zijn van gelijken aard en werken als die van Sodom en Gomorra. Een zeer schoon en vruchtbaar land, maar gans goddeloze inwoners. Of, dit ziet op den wijn, die den afgoden geofferd werd. Zie Deut. 32:38.
 
71)vergiftige wijndruiven;
Hebreeuws, wijndruiven des vergifts. Anders, der gal; dat is, galachtig.
 
72)Is dat niet bij Mij opgesloten,
Dat is, Ik weet het alles zeer wel, en heb de wraak [waarvan in het volgende] vastelijk besloten, maar zal de executie opschorten tot den tijd, dien Ik in mijn verborgen raad daartoe bestemd heb. Vergelijk Job 33:16; Ps. 56:9.
 
73)die hun zullen gebeuren,
Anders, die hun bereid zijn.
 
74)berouwen;
Zie Gen. 6:6.
 
75)hand is weggegaan,
Dat is, alle macht, alle vermogen zijns volks.
 
76)beslotene en verlatene niets is.
Of, Dat er geen beslotene noch verlatene is. Dit schijnt een spreekwoord geweest te zijn, betekenende de uiterste benauwdheid en verwoesting. Vergelijk 1 Kon. 14:10, en 1 Kon. 21:21, en inzonderheid 2 Kon. 14:26. De zin is: dat het ook zelfs met hen gedaan was, beiden die zich in de steden verstoken en verborgen hadden, op hoop van te ontkomen; of van iemand door medelijden of gunst opgesloten of in gevangenis bewaard waren, en die in het ruime veld weggelaten of gevlucht waren, menende dat men van hen niet meer zou denken, dat zij reeds van den vijand schenen verlaten en vergeten te zijn. Wanneer zodanigen mede opgezocht en achterhaald worden, of dat er zulken bijkans niet zijn, dat is een teken dat er kwalijk iemand ontkomt of gespaard wordt. Wanneer het zover gekomen is, dan wil de Heere zeggen, zal God van den hemel hulp en verlossing zenden.
 
77)hun goden;
Te weten, der vijanden.
 
78)Welker slachtofferen vet zij aten,
Anders, welke het vette van hun slachtoffers aten, [en] den wijn van hun drankoffers dronken.
 
79)verberging voor u zij.
Of, een schuilplaats, of, dat er beschutting over u zij.
 
80)versla en Ik heel;
Of, verwond, doorsteek.
 
81)Ik zal Mijn hand
Dat is, Ik zal zweren. God spreekt alzo menselijkerwijze. Deze manier van doen was in het eedzweren gebruikelijk. Zie Gen. 14:22.
 
82)Ik leef in eeuwigheid!
Zwerende bij mijzelven. Zie Hebr. 6:13.
 
83)glinsterend zwaard wette,
Hebreeuws, den bliksem, of, blik, glinster van mijn zwaard.
 
84)pijlen dronken maken van bloed,
Zie boven, Deut. 32:23.
 
85)gevangenen,
Hebreeuws, der gevangenis.
 
86)van het hoofd af
Dat is, van boven af, beginnende van het hoofd. Anders, van het begin af zullen de wraken, of, wrekingen des vijands zijn; dat is, Ik zal alles, wat de vijanden van den beginne af misdaan hebben, samen wreken.
 
87)Juicht, gij heidenen,
Zie Rom. 15:10.
 
88)Zijn volk!
Versta, de Joden.
 
89)knechten wreken;
Vergelijk Openb. 19:2.
 
90)verzoenen
Te weten, met zichzelven, uit genade, om des Messias' wil.
 
91)Hosea, de zoon van Nun.
Dat is, Jozua.
 
92)vergeefs woord voor ulieden;
Of, ijdel. De zin is: dit woord is zo ijdel of slecht niet, dat het u de moeite niet waardig zou zijn op het hoogste dat te behartigen.
 
93)tegenover Jericho is),
Of, in het gezicht van Jericho.
 
94)vergaderd tot uw volken;
Zie Gen. 15:15.
 
95)geheiligd hebt
Dat is, gij hebt zulk een vertrouwen dien tijd op Mij niet gehad en tot mijn eer voor het volk in het openbaar vertoond gelijk u betaamde. Zie wijders Lev. 10:3.