1)ontsliep Josafat
Dat is, stierf. Breder verklaring dezer manier van spreken, zie Deut. 31:16, en 1 Kon. 1:21.
 
2)stad Davids;
Zie 1 Kon. 2:10.
 
3)Israël.
Dat is, van de twee stammen van Israël, Juda en Benjamin, en der steden, die van het koninkrijk Israëls onder Juda sorteerden, van welke zie boven, 2 Kron. 13:19, en 2 Kron. 15:9, en 2 Kron. 19:4; alzo worden Josafats heren genaamd vorsten Israëls, onder, 2 Kron. 21:4; zie ook boven, 2 Kron. 15:17, en onder, 2 Kron. 23:2.
 
4)kostelijkheden,
Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 24:53.
 
5)eerstgeborene
Want tot het recht der eerstgeboorte behoorde ook de heerschappij over zijn broeders. Zie Gen. 25:31. En hieruit is af te nemen dat Josafat in het verkiezen van zijn opvolger meer gezien heeft op de wet Gods, Deut. 21:15, dan op de bekwaamheid des persoons, die goddeloos was door zijn goddeloze huisvrouw, onder, 2 Kron. 21:9, en niet zo goed als zijn broeders, 2 Kron. 21:13.
 
6)Israël.
Zie boven, 2 Kron. 21:2.
 
7)Twee en dertig jaar
Hebreeuws, een zoon van twee en dertig jaar.
 
8)acht jaren
Te weten, daarin gerekend zijnde de jaren, dat hij met zijn vader geregeerd heeft. Want hij heeft een tijdlang de plaats zijns vaders bewaard. Zie 1 Kon. 22:42, en 2 Kon. 8:16.
 
9)wandelde
Dat is, hij volgde hen na in hun afgoderij en goddeloosheid. Alzo 2 Kon. 16:3, en onder, 2 Kron. 28:2, enz.
 
10)de dochter van Achab
Genaamd Athalia, onder, 2 Kron. 22:2, van wier afgodische goddeloosheid, boosheid en tirannie, zie in hetzelfde 2 Kron. 22:3,10, en 2 Kron. 24:7.
 
11)dat kwaad was
Versta, voornamelijk afgoderij en tirannie. Zie 1 Kon. 11:6.
 
12)huis Davids
Dat is, het geslacht en de nakomelingen van David. Zie 1 Kon. 14:10.
 
13)te allen dage
Zie 2 Sam. 7:13.
 
14)lamp
Zie 1 Kon. 11:36.
 
15)vielen
En alzo werd vervuld de profetie van Izak; Gen. 27:40.
 
16)het gebied
Hebreeuws, hand; dat is, gebied, geweld; waaronder David hen gebracht had; 2 Sam. 8:14.
 
17)voort met zijn oversten,
Te weten, naar Seïr, een plaats in Idumea gelegen; 2 Kon. 8:21.
 
18)en hij maakte zich
Hebreeuws, hij was zich opmakende, of hij was opstaande.
 
19)tot op dezen dag;
Dat is, welke afval duurt tot op dezen dag. Versta, den tijd van de Babylonische wegvoering. Alzo 1 Kron. 4:41.
 
20)viel Libna af,
Zie 2 Kon. 8:22.
 
21)verlaten.
Te weten, door gruwelijke afgoderij, die hij niet alleen zelf pleegde, maar waartoe hij ook zijn onderzaten openbaarlijk en met geweld dwong. Zie 2 Kron. 21:11.
 
22)hoogten
Zie Lev. 26:30.
 
23)hoereren,
Dat is, afgoderij bedrijven, welke is de geestelijke hoererij; alzo onder, 2 Kron. 21:13. Zie Lev. 17:7, en Lev. 20:5.
 
24)een schrift
Versta, een geschrift, geschreven van den profeet Elia als Josafat nog leefde, vóór wiens dood Elia al in den hemel opgenomen was, gelijk af te nemen is uit 2 Kon. 3:11. Hierin had Elia geprofeteerd van den staat van het rijk van Juda onder Joram, gelijk de man Gods, die te Bethel kwam, langen tijd tevoren van den koning Josia geprofeteerd heeft, 1 Kon. 13:2, en Jesaja van Cyrus, Jes. 44, Jes. 45, en Daniël van de morarchiën en koninkrijken der aarde, Dan. 2, Dan. 7, enz. Tenware men meende dat dit een andere Elia is geweest dan de Thisbiet.
 
25)in de wegen van uw vader Josafat,
Zie 1 Kon. 15:26.
 
26)achtervolgens
Of, gelijk het huis Achabs [Israël] heeft doen hoereren.
 
27)Zie,
Zie de vervulling van dit dreigemen, onder, 2 Kron. 21:16, enz.
 
28)zal u plagen
Deze manier van spreken wordt vol en zonder invoegsel gevonden onder, 2 Kron. 21:19. Anders, de Heere zal uw volk en uw kinderen, enz., met een grote plaag plagen.
 
29)grote krankheden zijn,
Of, vele.
 
30)jaar op jaar.
Hebreeuws, dagen op dagen; dat is, jaar op jaar, te weten, twee jaren. Want deze waren de gezette tijd dezer ziekte, onder, 2 Kron. 21:19. Het woord dagen is somtijds voor een vol jaar genomen, hebbende al zijn dagen. Alzo onder, 2 Kron. 21:19. Zie Lev. 25:29. Anderen verstaan dit alzo, dat deze ziekte hem dagelijks overvallen zou.
 
31)geest
Dat is, zin, wil, voornemen, moed. Zie 2 Kon. 19:7.
 
32)Arabieren,
Versta, de inwoners van het steenachtig en rijk Arabië.
 
33)de zijde
Hebreeuws, aan de hand. Het woord hand betekent somtijds de zijde ergens van, gelijk Job 1:14.
 
34)ene krankheid,
Te weten, welke Elia hem gedreigd had, boven, 2 Kron. 21:15.
No Link found
 
35)van jaar tot jaar,
Dat is, van het eerste jaar tot het tweede.
 
36)de tijd
Welken Elia in dat schrift gesteld had.
 
37)geen branding,
Te weten, van welriekende, of kostelijke specerijen. Zie boven, 2 Kron. 16:14.
No Link found
 
38)hij ging henen
Te weten, den weg der gehele aarde, gelijk staat Joz. 23:14; 1 Kon. 2:2. Dat is, hij stierf. Of, hij ging heen zonder begeerd te zijn; dat is, hij leefde ongeëerd, of in onlust en smart.