1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36


1Toen kwam de Geest Gods op Azaria, den zoon van Oded.
2En hij ging uit,1) Asa tegen,2) en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa, en gans Juda, en Benjamin! De HEERE is met ulieden,3) terwijl gij met Hem zijt;4) en zo gij Hem zoekt,5) Hij zal van u gevonden6) worden; maar zo gij Hem verlaat,7) Hij zal u verlaten.8)
3Israel9) nu is vele dagen geweest zonder den waren God,10) en zonder een lerenden priester, en zonder de wet.
4Maar als zij zich in hun nood bekeerden tot den HEERE, den God Israels, en Hem zochten, zo werd Hij van hen gevonden.
5En in die tijden was er geen11) vrede voor dengene, die uitging,12) en dengene, die inkwam; maar vele beroerten13) waren over al de inwoners van die landen;14)
6Dat volk15) tegen volk, en stad tegen stad in stukken gestoten werden; want God had hen met allen angst16) verschrikt.
7Daarom weest gij sterk,17) en laat uw handen18) niet verslappen; want er is loon19) naar uw werk.
8Als nu Asa deze woorden hoorde, en de profetie van den profeet Oded,20) sterkte hij zich, en hij deed weg de verfoeiselen21) uit het ganse land van Juda en Benjamin, en uit de steden,22) die hij van het gebergte van Efraim genomen had, en vernieuwde het altaar23) des HEEREN, dat voor het voorhuis24) des HEEREN was.
9En hij vergaderde het ganse25) Juda en Benjamin, en de vreemdelingen met hen uit Efraim, en Manasse, en uit Simeon; want uit Israel vielen26) zij tot hem in menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn God, met hem was.
10En zij vergaderden zich te Jeruzalem, in de derde maand,27) in het vijftiende jaar van het koninkrijk van Asa.
11En zij offerden den HEERE ten zelfden dage van den roof, dien zij gebracht28) hadden, zevenhonderd runderen en zeven duizend schapen.
12En zij29) traden in een verbond, dat zij den HEERE, den God hunner vaderen, zoeken zouden met hun ganse hart30) en met hun ganse ziel.
13En al wie den HEERE, den God Israels, niet zou zoeken, zou gedood worden, van den kleine tot den grote, en van den man tot de vrouw toe.
14En zij zwoeren den HEERE met luider stem31) en met gejuich,32) desgelijks met trompetten en met bazuinen.
15En gans Juda was verblijd over dezen eed; want zij hadden met hun ganse hart33) gezworen, en met hun gansen wil Hem gezocht; en Hij werd34) van hen gevonden, en de HEERE gaf hun rust rondom henen.
16Aangaande ook Maacha, de moeder35) van den koning Asa, hij zette36) haar af, dat zij geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken37) afgod in een bos gemaakt had; ook roeide Asa haar afgrijselijken afgod uit, en verbrijzelde en verbrandde hem aan de beek Kidron.38)
17De hoogten39) werden wel niet weggenomen uit Israel,40) het hart van Asa nochtans was volkomen41) al zijn dagen.
18En hij bracht in het huis Gods de geheiligde42) dingen zijns vaders, en zijn geheiligde dingen, zilver en goud, en vaten.
19En er was geen oorlog43) tot in het vijf en dertigste jaar van het koninkrijk44) van Asa.