1) | uit, |
|
Te weten, uit Jeruzalem.
|
|
2) | Asa tegen, |
|
Hebreeuws, voor het aangezicht van Asa; dat is, Asa tegen, of tegemoet; alzo 1 Kron. 12:17, en onder, 2 Kron. 28:9. Hij ging den koning tegemoet, toen hij wederkeerde naar Jeruzalem van den slag der Moren.
|
|
3) | is met ulieden, |
|
Dat is, Hij helpt u en geeft u victorie tegen uw vijanden. Zie boven, 2 Kron. 14:12,13,14, en vergelijk Deut. 20:1; Joz. 1:5; Ps. 118:6; Jer. 20:11, enz. Men kan dit ook in den toekomenden tijd vertalen: De Heere zal met u zijn, enz. Of in den verledenen: De Heere is met u geweest.
|
|
4) | met Hem zijt; |
|
Dat is, zijn zuiveren godsdienst voorstaat en de afgoderij uitroeit.
|
|
5) | zoekt, |
|
Zie boven, 2 Kron. 11:16.
|
|
6) | van u gevonden |
|
Hebreeuws, u, of, voor u gevonden worden. Alzo onder, 2 Kron. 15:4,15. Dat is, u dadelijk bijwezen met zijn genade, troost en hulp. Alzo Deut. 4:29; Spreuk. 8:17; Jes. 55:6; Jer. 29:13,14.
|
|
7) | verlaat, |
|
Zie boven, 2 Kron. 12:1.
|
|
8) | zal u verlaten. |
|
Dat is, dadelijk u zijn genade, troost en hulp onttrekken. Alzo onder, 2 Kron. 24:20; Ps. 71:9,11.
|
|
9) | Israël |
|
Sommigen nemen dit van de twaalf stammen in het algemeen, ten tijde der richters, enz. Anderen duiden het op de tien stammen en hun staat en gelegenheid, waarin zij geweest zijn van dien tijd af, dat zij van den huize Davids afgeweken waren. Zie 1 Kon. 12:28,29,30, enz.
|
|
10) | waren God, |
|
Hebreeuws, den God der waarheid; dat is, zonder openbaren reinen godsdienst.
|
|
11) | was er geen |
|
Dat is, het ging niet wel in Israël.
|
|
12) | die uitging, |
|
Versta, degenen, die in Israël wonende, van de ene plaats in de andere moesten trekken, en die van buiten inkwamen om daar voor een tijd te verkeren en te handelen.
|
|
13) | beroerten |
|
Zie het boek der Richteren, en voorts 1 Kon. 14:10,11, en 1 Kon. 15:27,29, en 1 Kon. 16.
|
|
14) | die landen; |
|
Te weten, die onder Israël waren.
|
|
15) | Dat volk |
|
Dat is, dat zij door verscheiden vijanden zijn verdrukt geweest ten tijde der richters en door inlandse onenigheden de een den ander versmeten, verbraken en verdierven, nadat zij van Juda waren afgezonderd. Anderen nemen 2 Kron. 15:3,4,5,6 als een profetie van het toekomende, vergelijk met Hos. 3:4,5, enz.
|
|
16) | met allen angst |
|
Te weten, de Israëlieten; zie 1 Kon. 16:21.
|
|
17) | weest gij sterk, |
|
Dat is, gaat kloekmoediglijk voort in het herstellen en reformeren van den rechten en zuiveren godsdienst, u spiegelende aan de voorverhaalde exempelen.
|
|
18) | uw handen |
|
Zie de verklaring dezer manier van spreken 2 Sam. 4:1.
|
|
19) | loon |
|
Te weten, niet uit waarde van hun werk, dat zij God schuldig waren, maar uit de genade en gunst Gods, die de goede werken der zijnen beloofd heeft, om Christus' wil, loon te geven.
|
|
20) | Oded, |
|
Boven, 2 Kron. 15:1, wordt deze profetie toegeschreven aan Azaria, den zoon van Oded; daarom, deze profeet moet òf twee namen gehad hebben, òf zijn profetie is niet alleen de zijne geweest, maar ook zijns vaders, die sommigen menen dat te dier tijd nog geleefd heeft.
|
|
21) | verfoeiselen |
|
Dat is, de gruwelen der beelden, die nog ergens in het openbaar of in geheime plaatsen en huizen overgebleven waren. Zie van enige dezer gruwelen 1 Kon. 11:7, en 2 Kon. 23:13.
|
|
22) | steden, |
|
Zie boven, 2 Kron. 13:19.
|
|
23) | altaar |
|
Mitsgaders, gelijk men meent, het voorhof der priesters, waarin het altaar stond; welk voorhof daarom het nieuwe voorhof genoemd wordt onder, 2 Kron. 20:5.
|
|
24) | voorhuis |
|
Zie 1 Kon. 6:3; idem, boven, 2 Kron. 3:4, en onder, 2 Kron. 29:7.
|
|
25) | het ganse |
|
Dat is, al degenen, die tot deze twee stammen behoorden.
|
|
26) | vielen |
|
Te weten, van de koningen Israëls, met wie zij uit haat hunner afgoderij geen gemeenschap wilden hebben.
|
|
27) | derde maand, |
|
Genaamd Sivan, Esth. 8:9,meest overeenkomende met onzen Mei. In deze maand viel het pinksterfeest, waarvan het bevel Gods te zien is Exod. 23:16, en Exod. 34:22; Deut. 16:9.
|
|
28) | gebracht |
|
Te weten, uit den slag der Moren. Zie boven, 2 Kron. 14:13,14,15.
|
|
29) | zij |
|
Deze manier van spreken schijnt te wijzen op het gebruik, hetwelk men eertijds in het maken van verbonden gehad heeft. Daar werden enige beesten geslacht, en deze daarna in stukken gedeeld, door welke de bondgenoten midden door traden, enz. Zie hiervan breder Gen. 15:17.
|
|
30) | met hun ganse hart |
|
Zie 1 Kon. 2:4.
|
|
31) | luider stem |
|
Hebreeuws, groter.
|
|
32) | gejuich, |
|
Dat is, vreugdegeluid; alzo 1 Sam. 4:6; 2 Sam. 6:15; Ezra 3:11.
|
|
33) | met hun ganse hart |
|
Zie 1 Kon. 2:4.
|
|
34) | Hij werd |
|
Zie boven, 2 Kron. 15:2.
|
|
35) | moeder |
|
Versta, zijn grootmoeder, zijns vaders Abia's moeder, weduwe van Rehabeam, 1 Kon. 15:2, en boven, 2 Kron. 13:2, waar zij Michaja genoemd wordt.
|
|
36) | hij zette |
|
Namelijk, Asa.
|
|
37) | afgrijselijken |
|
Hebreeuws, Miflezeth. Zie van dezen afgod 1 Kon. 15:13.
|
|
38) | Kidron. |
|
Zie 1 Kon. 2:37.
|
|
39) | De hoogten |
|
De hoogten waren ten meesten dele uit Juda wel weggedaan, boven, 2 Kron. 14:5, maar niet uit Israël, dat is, uit het land van Israël, dat onder den koning Asa was.
|
|
40) | Israël, |
|
Versta, de landschappen, steden en lieden, die van het koninkrijk Israëls onder Juda waren; van welke zie boven, 2 Kron. 13:19, en 2 Kron. 15:8,9, en vergelijk onder, 2 Kron. 17:2, en 2 Kron. 19:4, en 2 Kron. 21:2,4.
|
|
41) | volkomen |
|
Hoe deze volkomenheid te verstaan is, zie 1 Kon. 15:14.
|
|
42) | de geheiligde |
|
Zie Lev. 5:15.
|
|
43) | geen oorlog |
|
Te weten, tussen Asa en het koninkrijk Israëls.
|
|
44) | van het koninkrijk |
|
Dat is, van het koninkrijk van Juda, alzo het verdeeld was van het koninkrijk Israëls, waarvan Asa nu koning was; want hier worden niet uitgedrukt de jaren, in welke Asa geregeerd heeft, maar in welke het koninkrijk van Juda geduurd heeft, nadat de tien stammen daarvan afgeweken waren. De jaren worden aldus gerekend: Rehabeam heeft geregeerd zeventien jaren, boven, 2 Kron. 12:13; zijn zoon Abia drie jaren, boven, 2 Kron. 13:2; hier bijgevoegd vijftien jaren van Asa's regering, boven, 2 Kron. 15:10, maken tezamen vijf en dertig jaren.
|
|