1) | In de hoop |
|
Of, tot de hoop, op de hoop; die door deze leer in de harten der gelovigen gewrocht wordt en bevestigd; Rom. 5:4,5.
|
|
2) | welke God, |
|
Namelijk waarheid.
|
|
3) | voor de tijden |
|
Grieks, voor de eeuwige tijden; dat is, van het begin der wereld, eer men eeuwen begon te tellen. Zie Gen. 3:15; Rom. 16:25,26.
|
|
4) | geopenbaard heeft |
|
Namelijk klaar, zonder deksel van schaduwen en voorbeelden, en onder alle volken. Anderen voegen deze woorden bij het volgende Tit. 1:3 en zetten het over: Maar heeft geopenbaard te Zijner tijd Zijn Woord, door, enz.
|
|
5) | te Zijner tijd; |
|
Dat is, in de volheid des tijds, Gal. 4:4; namelijk dien God bestemd ham om Zijn Zoon in de wereld te zenden.
|
|
6) | Zijn woord, |
|
Namelijk des Evangelies, welks prediking mij toevertrouwd is.
|
|
7) | door de prediking, |
|
Grieks, in de prediking.
|
|
8) | naar het bevel |
|
Zie 1 Tim. 1;1.
|
|
9) | mijn oprechte |
|
Zie hiervan ook 1 Tim. 1;2.
|
|
10) | het gemeen geloof: |
|
Dat is, dat ons beiden en allen uit verkorenen gemeen is; waarmede hij te kennen geeft, dat hij niet zijn natuurlijke zoon is, maar geestelijke. Zie de aantekening bij 1 Tim. 1:2. Filip. 2:5.
|
|
11) | Kreta gelaten, |
|
Dat is, een eiland in de Middellandse zee, nu genoemd Kandia. Zie van dit eiland Hand. 2:11, en Hand. 27:7,12. Het is een groot eiland, en had eertijds honderd steden.
|
| No Link found
|
|
12) | hetgeen nog |
|
Grieks, hetgeen nog gelaten is; namelijk ongedaan.
|
| No Link found
|
|
13) | te recht brengen, |
|
Niet hetgeen kwalijk gedaan was te verbeteren, gelijk sommigen uitleggen, maar voorts vervullen wat tot stichting der gemeente nodig, nog overgebleven is te verzorgen.
|
| No Link found
|
|
14) | ouderlingen |
|
Namelijk die in het woord arbeiden, dat is, leraars, 1 Tim. 5:17, zie Filip. 1:7 ook bisschoppen, of, opzieners genoemd worden; waaruit blijkt, dat door uoderlingen en opzieners hier enerlei bediening aangeduid wordt. Zie Hand. 20:17,28; Filipp. 1:1; 1 Tim. 5:17; 1 Petr. 5:1,2.
|
| No Link found
|
|
15) | gelijk ik u |
|
Dat is, niet op uw eigen gezag en goedvinden alleen, maar naar de orde, die ik u voorgeschreven en zelf gehouden heb. Zie van deze orde Hand. 14:23; 1 Tim. 4:14.
|
| No Link found
|
|
16) | bevolen heb: |
|
Grieks, verordineerd heb.
|
| No Link found
|
|
17) | onberispelijk is, |
|
Grieks, onbeschuldiglijk, onbestraffelijk. Zie 1 Tim. 3:10.
|
|
18) | ener vrouwe man, |
|
Zie hiervan de aantekening bij 1 Tim. 3;2.
|
|
19) | een opziener |
|
Grieks, episcopos; van welk woord zie Hand. 20:28; Filipp. 1:1; 1 Tim. 3:1.
|
|
20) | niet eigenzinnig, |
|
Of, niet eigendunkend, zichzelf behagende; dat is, die zijn hoofd alleen volgen wil, en stout het gevoelen van anderen verwerpt en die voor niemand wil wijken.
|
|
21) | de goeden liefheeft, |
|
Of, het goede.
|
|
22) | matig, |
|
Of, voorzichtig.
|
|
23) | het getrouwe woord, |
|
Of, het woord dat geloofwaardig is, en met geloof wordt aangenomen.
|
|
24) | naar de leer is, |
|
Dat is, naar de zuivere leer des heiligen Evangelies. Zie Joh. 7:17; Rom. 16:17.
|
|
25) | te wederleggen. |
|
Dat is, met bondige redenen uit de Schrift te overtuigen van hunne dwalingen.
|
|
26) | ongeregelden, |
|
Dat is, die zich aan gene orde willen onderwerpen. Zie 1 Tim. 1:9.
|
|
27) | ijdelheidsprekers |
|
Zie van dit woord 1 Tim. 1:6.
|
|
28) | die uit de besnijdenis |
|
Dat is, die Joden zijn, Hand. 11:2; Rom. 3:30; Gal. 2:12; Col. 4:11, die allerhardst dreven op de onderhouding der wet, en deze met het Evangelie vermengden. Dat in Kreta veel Joden waren, blijkt uit Hand. 2:11.
|
|
29) | den mond stoppen, |
|
Namelijk met wederlegging van hunne valse leringen en lasteringen. Zie Tit. 1:9, en Matth. 22:34.
|
|
30) | huizen |
|
Dat is,
|
|
31) | verkeren, |
|
Of, omkeren; dat is, van het rechte geloof afkeren en in het verderf geloof afkeren en in het verderf brengen.
|
|
32) | Een uit hen, |
|
Dat is, een uit de Kretensen, die in Kreta geboren is, namelijk Epimenides, gelijk ook het eerst bij Calimachus nog te lezen is.
|
|
33) | profeet, |
|
Dat is, poëet, of dichter. Want de heidenen hielden hunne poëten bijna in dezelfde achting, als de Joden hunne profeten, en geloofden, hoewel verkeerd, dat deze enige Goddelijke ingevingen hadden; waarom zij ook Vates, dat is profeten genoemd worden. Elders noemt hij zulken ook poëten; Hand. 17:28.
|
|
34) | luie buiken. |
|
Dat is, vraatachtige en luie mensen.
|
|
35) | is waar. |
|
Namelijk van den grootsten hoop der Kretensen, die zodanige lieden zijn.
|
|
36) | Daarom bestraf hen |
|
Grieks, om welker oorzaak wille.
|
|
37) | scherpelijk, |
|
Of streng. Grieks, afsnijdelijk; gelijk Rom. 11:22; 2 Cor. 13:10; ene gelijkenis genomen van de geneeskundigen, die het verstorven vlees afsnijden.
|
|
38) | Joodse fabelen, |
|
Zie hiervan de aantekening bij 1 Tim. 1:4, en 1 Tim. 4:7.
|
|
39) | die hen van |
|
Of die de waarheid afkeren.
|
|
40) | Alle dingen |
|
Dat is, allerlei spijzen. Want de Joden dreven, dat men in het Nieuwe Testament nog onderhouden moest het onderscheid der spijzen, in het Nieuwe Testament nog onderhouden moest het onderscheid der spijzen, in het Oude Testament bevolen: Lev. 11.
|
|
41) | rein |
|
Dat is, geoorloofd te eten. Zie 1 Tim. 4:3.
|
|
42) | den reinen, |
|
Dat is, den gelovigen, wier harten door het geloof gereinigd zijn; Hand. 15:9.
|
|
43) | den bevlekten |
|
Dat is, wier harten door het geloof nog niet gereinigd zijn, gelijk het volgende woord ongelovigen nader verklaart.
|
|
44) | is geen ding rein, |
|
Dat is, gebruiken geen spijs rein, zo het behoort. Of geen onthouden van enige spijs kan hun rein maken.
|
|
45) | hun verstand |
|
Dat is, de onreinheid is niet gelegen in het uiterlijk onthouden van enige spijs; maar is inwendig in de ziel des mensen en in de krachten daarvan, die in de gelovigen allen onrein en met zonden besmet zijn, hoezeer zij zich van enige spijzen zouden mogen onthouden. Zie Matth. 15:11.
|
|
46) | Zij |
|
Namelijk deze verleiders en drijvers van het onderscheid der spijzen.
|
|
47) | belijden, |
|
Namelijk met den mond en uiterlijken schijn.
|
|
48) | dat zij God kennen, |
|
Dat is, dat zij de ware religie en godsdienst oefenen.
|
|
49) | met de werken, |
|
Namelijk die kwaad en tegen de ware religie strijdig zijn, gelijk in het volgende verklaard wordt.
|
|
50) | gruwelijk zijn |
|
Dat is, niet alleen geringe, maar ook leeflijke en gruwelijke zonden bedrijven. Zie Job 15:16; Ps. 14:3.
|
|
51) | ongehoorzaam, |
|
Dat is, die de waarheid geen plaats willen geven, of die zich niet willen laten bewegen, om deze te geloven en aan te nemen.
|
|
52) | ongeschikt. |
|
Grieks, verwerpelijk, of, afgekeurd; dat is, die, omdat zij gene goede werken voortbrengen, met recht afgekeurd worden, dat zij gene oprechte gelovigen zijn, maar verwerpelijk.
|
|