1) | de wet verstaan |
|
Namelijk door Mozes gegeven; welke niet alleen de Joden maar ook de Christenen schuldig zijn te verstaan.
|
|
2) | heerst over den mens, |
|
Dat is, den mens verbindt om die te gehoorzamen.
|
|
3) | zo langen tijd als hij leeft? |
|
Namelijk dien de wet is gegeven; want de wet gebiedt eigenlijk niet de doden, maar de levenden.
|
|
4) | eens anderen mans wordt, |
|
Dat is, aan een ander man trouwt en zijne vrouw wordt, gelijk ook in het einde van Rom. 7:3.
|
|
5) | genaamd worden; |
|
Dat is, inderdaad zijn en met recht genaamd worden, gelijk dit Griekse woord Chrematizein ook genomen wordt; Hand. 11:26.
|
|
6) | der wet gedood |
|
De tegenstelling scheen te vereisen dat de apostel zou zeggen: De wet is u gedood, of gestorven, alzo de heersende macht der zonde door de wet, of de wet zelve, hier als de man gesteld wordt, die over ons heerst door hare dreigementen tegen de zonde, en aanritsingen tot de zonde vanwege de verkeerdheid onzes vleses, gelijk hij hierna Rom. 7:8 zal verklaren; maar de apostel heeft hetzelve liever omgekeerd, omdat het vreemd zou geschenen hebben zo hij gezegd had dat de wet van Christus gedood was, daar hij maar verstaat, dat de heersende macht der wet gedood was; hetwelk door deze wijze van spreken; wij zijn der wet gedood, dat is, de wet heeft deze dreigende en aanritsende macht niet meer over ons, dewijl wij dood voor haar zijn, wel zo bekwamelijk kan verstaan worden.
|
|
7) | door het lichaam van Christus, |
|
Dat is, door de offerande, des lichaams van Christus aan het kruis volbracht, waardoor Hij den vloek der wet en de macht der zonde onder de wet heeft teniet gedaan, en ons daarvan verlost; gelijk in Rom. 6 breder is verklaard. Zie ok 1 Cor. 15:56,57.
|
|
8) | eens Anderen, |
|
Of, voor een anderen, namelijk Christus Jezus.
|
|
9) | Die van de doden opgewekt is, |
|
Namelijk niet alleen om zelf te leven, maar om ons ook met Hem te doen leven en met Hem te verenigen.
|
|
10) | opdat wij Gode |
|
Namelijk de vruchten van dit geestelijk huwelijk met Christus, welke zijn de vruchten van heiligheid en rechtvaardigheid, waardoor God van ons wordt geëerd en geprezen; Joh. 15:8.
|
|
11) | in het vlees waren, |
|
Dat is, in de verdorvenheid onzer natuur en heerschappij derzelve. Zie hierna Rom. 8:5, en vervolgens.
|
|
12) | die door de wet zijn, |
|
Dat is, die door de wet ontdekt en opgeritst worden, gelijk door de zon de kwade dampen ontdekt en opgewekt worden, die in het aardrijk verborgen zijn. Zie Rom. 7:8.
|
|
13) | in onze leden, |
|
Dat is, de verdorvenheid, die in de ziel voornamelijk hare zitplaats had, verspreidde zich door hare kwade bewegingen door al de leden, en bracht door dezelve deze kwade vruchten voort, waarvan het einde de dood is. Zie Matth. 15:18,19; Jak. 1:14,15.
|
|
14) | vrijgemaakt van de wet, |
|
Zie hierboven de aantekeningen Rom. 7:4.
|
|
15) | overmits wij dien gestorven zijn, |
|
Dat is, overmits de heersende macht der wet en der zonde door Christus' dood en Geest in ons is teniet gedaan. Anders, overmits die gestorven is; namelijk de wet, ten aanzien van hare dwingende, verdoemende en aanritsende kracht.
|
|
16) | onder welken wij gehouden waren; |
|
Grieks in welken.
|
|
17) | dienen |
|
Namelijk Gode.
|
|
18) | in nieuwigheid des geestes, |
|
Dat is, in ware heiligheid, waartoe wij van den Heiligen Geest zijn vernieuwd, door de predikatie des Evangelies, die een dienst der rechtvaardigheid en des Geestes wordt genaamd, 2 Cor. 3:8,9.
|
|
19) | in oudheid der letter. |
|
Dat is, in de oude verdorvenheid, die door de uitwendige letter der wet meer en meer wordt aangeritst tot de zonde; alzo de wet den zondaar wel verdoemt, maar de kracht niet medebrengt om de zonde te laten. Waarom de wet een doodslaande letter en een dienst des doods wordt genaamd; 2 Cor. 3:6,7.
|
|
20) | Is de wet zonde? |
|
Dat is, oorzaak der zonde; welke tegenwerping hieruit rijst, dat de apostel tevoren Rom. 7:5 gezegd had dat de zonde door de wet krachtig was in ons; daarom verklaart hij in de volgende verzen hoe dit moet verstaan worden.
|
|
21) | ik kende de zonde niet |
|
Namelijk ten volle en alzo ik behoorde. Want anderszins leert ook de natuur een onderscheid van goed en kwaad in vele dingen; Rom. 2:15.
|
|
22) | de begeerlijkheid niet geweten |
|
Hier wordt de begeerlijkheid genomen voor den grond van alle kwade begeerten en voor de eerste bewegingen derzelve. Want de begeerlijkheid waar wij in bewilligen, wisten ook de heidenen wel dat zonde was; maar deze eerste bewegingen tot het kwaad hielden zij voor geen zonde, gelijk ook niet de Farizeën, waaronder Paulus geweest was. Zie Matth. 5:20,22,28, en Matth. 23:25, enz.
|
|
23) | de zonde, |
|
Dat is, de verdorvenheid die in ons is.
|
|
24) | oorzaak genomen hebbende |
|
Of, gaande geworden zijnde. Want de wet ontdekt en verdoemt niet alleen de zonde, gelijk in Rom. 7:7 is betuigd, maar de verdorvenheid, die in den mens is, wordt door deze kennis verwekt en gaande gemaakt tegen het gebod, wanneer Gods Geest hetzelve niet belet.
|
|
25) | alle begeerlijkheid gewrocht; |
|
Dat is, allerlei soort van dadelijke begeerlijkheid.
|
|
26) | zonder de wet is de zonde |
|
Dat is zonder de rechte kennis der wet.
|
|
27) | dood. |
|
Dat is, toont hare kracht zo niet.
|
|
28) | zo leefde ik |
|
Of, was ik levend; dat is, ik meende dat ik rechtvaardig was en was daarop gerust. Zie dergelijk voorbeeld in dien jongeling Matth. 19:16,17,18, enz., en in de Farizeën in het algemeen; Matth. 23:28.
|
|
29) | eertijds; |
|
Namelijk nog een Farizeër zijnde.
|
|
30) | als het gebod gekomen is, |
|
Namelijk tot mijne rechte kennis, en dat ik verstond dat ook de inwendige begeerten tegen de wet zonde zijn.
|
|
31) | levend geworden, |
|
Dat is, ik heb de menigte der zonde, die in mij wakker geworden was, levendig gevoeld.
|
|
32) | doch ik ben gestorven. |
|
Dat is, ik ben in mijn gemoed overtuigd, dat ik midden in den dood lag, en heb den moed verloren van door de gehoorzaamheid der wet te kunnen behouden worden; Rom. 4:15; 2 Cor. 3:6,7,9.
|
|
33) | dat ten leven was, |
|
Namelijk voor degenen, die de wet volkomenlijk zouden onderhouden; Rom. 10:5; Gal. 3:12, enz., hetwelk den mens onmogelijk is, Rom. 8:3.
|
|
34) | ten dood bevonden. |
|
Namelijk door mijne verdorvenheid en overtreding.
|
|
35) | heeft mij verleid, |
|
Zie de aantekeningen bij Rom. 7:8.
|
|
36) | de dood geworden? |
|
Dat is, ene oorzaak des doods, gelijk Rom. 7:7.
|
|
37) | door het gebod. |
|
Namelijk gelijk tevoren op Rom. 7:8 verklaard is.
|
|
38) | Want wij weten, |
|
Tot hiertoe heeft de apostel gesproken van de macht der wet en der zonde in den verdorven en onwedergeboren mens, gelijk hij ook zelf eertijds ervaren had, toen hij nog in zulken stand was, Rom. 7:9; maar nu komt hij en spreekt van zichzelven, gelijk hij toen was, en verklaart welke macht de overblijfselen des zondigen vleses nog in hem hadden, nadat hij nu van de heerschappij der zonde was verlost, gelijk al zijne redenen, die volgen, van den tegenwoordigen tijd spreken, en niet van den verleden.
|
|
39) | geestelijk is, |
|
Dat is, die niet alleen een uitwendige, maar ook een inwendige gehoorzaamheid des harten vereist, en den volmaakten regel van een geestelijk en heilig leven voorschrijft, gelijk Christus de som daarvan verklaart Matth. 22:37.
|
|
40) | ik ben vleselijk, |
|
Namelijk nog ten dele, ten aanzien van de overblijfselen des vleses, die nog in mij zijn, gelijk hij verklaart Rom. 7:18,23. Want dat ook de wedergeborenen, ten aanzien van enige gebreken die nog in hen zijn, vleselijk genaamd kunnen worden, blijkt 1 Cor. 3:1.
|
|
41) | verkocht onder de zonde. |
|
Namelijk niet als een gewillige slaaf, die de begeerte der zonde in alles zou volgen, gelijk Achab gezegd wordt 1 Kon. 21:20, maar die tegen zijn dank en wil de begeerten en aanvallen der zonde nog is onderworpen, zonder dat hij zich daarvan nog ten enenmale kan ontslaan, hoewel hij die ernstig wederstaat en ten merendele door den Geest Gods, die in hem is, overwint. Zie dergelijke Gal. 5:17,18.
|
|
42) | doe, |
|
Grieks werke, of volbrenge. De apostel neemt hier het woord doen, gelijk ook in het volgende, niet altijd van de uitwendige daad; want de wedergeborenen wandelen niet naar het vlees, maar naar den Geest, Rom. 8:1, hoewel zij hunne gebreken hebben, die zij met leedwezen beklagen, Job 9:2,3; Ps. 130:3; maar hij spreekt hier voornamelijk van de inwendige bewegingen de zonde, die hij haat en die de verdorven natuur in hem menigmaal doet rijzen tegen zijn dank, gelijk hij ook spreekt van de begeerlijkheid des vleses, Gal. 5:17, Alzo dat gij niet doet wat gij wilt; daar hij nochtans tevoren in Gal. 5:16 gezegd had: Wandelt naar den geest, en gij zult de begeerlijkheid des vleses niet volbrengen.
|
|
43) | ken ik niet; |
|
Namelijk voor goed, dat is, dat sta ik niet toe; gelijk hij daarna verklaart. Zie Ps. 1:6; Matth. 7:23.
|
|
44) | hetgeen ik wil, |
|
Dat is, het goede dat ik wil, gelijk Rom. 7:19.
|
|
45) | doe ik niet, |
|
Namelijk in zulke volmaaktheid als ik wel wilde, gelijk Rom. 7:18.
|
|
46) | hetgeen ik haat, |
|
Dat is, het kwaad waar ik een afkeer van heb, en dat ik niet wil; gelijk Rom. 7:19.
|
|
47) | zo stem ik de wet toe, |
|
Namelijk dewijl ik niet wil, noch voor goed houd de begeerlijheid die zij verbiedt.
|
|
48) | Ik dan doe datzelve nu niet meer, |
|
Namelijk naar den inwendigen mens, gelijk hij verklaart Rom. 7:22.
|
|
49) | de zonde, die in mij woont. |
|
Dat is, de overblijfselen der verdorvenheid, die nog in mij zijn, gelijk hij verklaart Rom. 7:18,20.
|
|
50) | is wel bij mij, |
|
Grieks ligt bij mij; namelijk door de genade Gods, die hetzelve in mij werkt; Filipp. 2:13.
|
|
51) | het goede te doen, |
|
Namleijk in zijne volmaaktheid. Zie Filipp. 3:12,13,14.
|
|
52) | vind ik dan |
|
Dat is, bevinde.
|
|
53) | deze wet in mij: |
|
De apostel noemt hier alzo, gelijk ook Rom. 7:23 bij gelijkenis, de overgebleven verdorvenheid in de gelovigen, omdat, gelijk ene wet door hare geboden en verboden den mens vermaant en verplicht tot hare gehoorzaamheid, alzo ook de inwonende zonde hen daartoe drijft door hare begeerten en aanritzingen. Zie Rom. 7:23.
|
|
54) | bijligt. |
|
Of, aanligt; dat is aankleeft of aanhangt, namelijk, door de overblijfselen der verdorven natuur.
|
|
55) | naar den inwendigen mens; |
|
Hierdoor wordt niet verstaan de natuurlijke rede des mensen, die ook somwijlen wel strijdt voor de burgerlijke deugd; want de Schrift getuigt doorgaans dat de rede des natuurlijken mensen in geestelijke zaken blind en verkeerd is, dezelve voor dwaasheid houdt, 1 Cor. 2:14, vijandschap is tegen God, en der wet Gods niet wordt onderworpen, ja ook niet kan, Rom. 8:7; maar wordt verstaan van den mens, voorzoveel hij inwendig door Gods Geest verlicht en wedergeboren is, Rom. 2:29; 2 Cor. 4:16; Ef. 3:16, welke inwendige mens in de wet Gods, die geestelijk is, Rom. 7:14, zijn vermaak heeft; Ps. 1:2; Rom. 8:5.
|
|
56) | in mijn leden, |
|
Dat is, in mijn vlees, Rom. 7:5,18.
|
|
57) | de wet mijns gemoeds, |
|
Of, de wet mijns verstands; dat is tegen het voorschrift en de bewegingen van den inwendigen en nieuwen mens; gelijk hier voren verklaard is.
|
|
58) | gevangen neemt onder de wet der zonde, |
|
Dat is, mij nog tegen mijn dank aankleeft, Rom. 7:4.
|
|
59) | uit het lichaam dezes doods? |
|
Of, uit het lichaam des doods. Hetwelk verstaan kan worden, òf van de overblijfselen der zonde en des ouden mensen, die het lichaam der zonde genoemd worden, Rom. 6:6, òf van het lichaam des mensen, dat hier sterflijk is, en vanwege de zonde den dood onderworpen; Rom. 8:10. Want wij zullen van deze overblijfselen der zonde, en van deze gevangenis, niet eer ten volle worden verlost, voordat wij dit sterflijk lichaam zullen afgelegd hebben.
|
|
60) | Ik dank God, |
|
Namelijk dat Hij mij alrede zover door Christus verlost heeft van de heerschappij der zonde, dat ik nu, hoewel de zonde mij nog aankleeft, nochtans geen gewillige slaaf derzelve meer ben, maar daartegen strijd, en die door Christus' Geest kan overwinnen; gelijk het besluit dan volgt, en het begin van het Rom. 8 medebrengt. Zie 1 Cor. 15:55,56,57.
|
|
61) | Zo dan, |
|
Dit is het besluit van dezen gehelen strijd.
|
| No Link found
|
|
62) | met het gemoed de wet Gods, |
|
Dat is, naar den inwendigen mens, Rom. 7:22, die de apostel nu erkent hij zelf te zijn, of zijn eigen te zijn, daar het vlees na de wedergeboorte maar een vreemd aanhangsel is, hetwelk allengskens versleten en weggeworpen moet worden.
|
| No Link found
|
|