1)Ik zende
Dit zijn de woorden van den Heere Christus.
 
2)Mijn engel,
Of, mijnen bode, te weten, Johannes de Doper; Matth. 11:10; Mark. 1:2; Luk. 1:76, en Luk. 7:27.
 
3)bereiden zal;
Hebr. ruimen zal, dat is, die uit den weg zal ruimen, wegnemen, alle beletselen, door zijne predikatie, enz. het volk bereide en aanleidende om Christus te ontvangen; zie Jes. 40:3, enz., Matth. 3:3.
 
4)snellijk
Of, haast; te weten, haast nadat Johannes de Doper zal gekomen zijn en den weg zal bereid hebben.
 
5)tot Zijn tempel komen
Dat is, Christus zal in het vlees verschijnen in den nieuwherbouwden tempel; waardoor ook afgebeeld is zijn gemeente.
 
6)die Heere,
Ik de Heere Jezus Christus.
 
7)Dien gijlieden zoekt,
Dat is, wiens komst gijlieden wenst en begeert, of immers voorgeeft dat gij naar Hem verlangt. De godzaligen onder de Joden wensten en hoopten op de komst van den Messias, als hun Zaligmaker; Matth. 13:17; Luk. 10:24.
 
8)de Engel des verbonds,
Te weten, Christus, die een Middelaar is van het genadeverbond tussen God en Zijn kerk. Zie 2 Cor. 5:19.
 
9)wie zal den dag Zijner toekomst verdragen,
De zin is: Wie zal er zonder zonde gevonden worden, of zo zuiver, dat hij in de proef zal kunnen bestaan als Christus komen zal? Daar zal niemand zijn, die den Middelaar Christus niet van node zal hebben; zie Matth. 3:10,11,12.
 
10)een goudsmid,
Hebr. van een smelter, of louteraar.
 
11)zeep der vollers.
Anderen verstaan het van vollersaarde, volaarde, waschaarde.
 
12)de kinderen van Levi reinigen,
Dat is, Hij zal beginnen aan de priesters, opdat zij als lichten mogen schijnen in het boze en overspelige geslacht. Doch sommigen verstaan hier door de kinderen van Levi alle gelovigen en ware Christenen, die de Heer Christus tot priesters maakt, om Hem een geestelijk en welbehagelijke offerande te offeren; zie Rom. 12:1; 1 Petr. 2:5,9; Openb. 1:6.
 
13)in gerechtigheid.
Dat is, gelijk het God in zijne wet heeft ingesteld, en van ons eist; zie Ps. 51:21.
 
14)zoet wezen,
Dat is, aangenaam, welbehagelijk, gelijk Jer. 6:20; Hos. 9:4.
 
15)als in de oude dagen,
Hebr. naar de dagen der eeuw, te weten, voor de Babylonische gevangenschap, of toen zij beter en vromer waren; of versta die dagen, toen de vorige tempel nog in wezen was.
 
16)in de vorige jaren.
Dat is, in de verleden jaren.
 
17)ten oordeel naderen;
Dit past op der goddelozen woorden, als zij zeiden: Waar is God die straft? Mal. 2:17.
 
18)Ik zal een snel Getuige zijn
Dat is, Ik zal hen van hunne boosheid overtuigen en straffen; Gode is niets verborgen, Hij ziet alles wat wij doen, ja ook al wat wij denken, daarom kan Hij ons haast overtuigen.
 
19)die het loon des dagloners met geweld inhouden,
Of, die den dagloner verdrukken, of bedriegen in zijn loon: zie Lev. 19:33; Deut. 24:14,15.
 
20)vreemdeling
Hebr. verkerende den vreemdeling.
 
21)Mij niet vrezen,
De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid, daar integendeel God niet vrezen is een beginsel aller dwaasheid.
 
22)wordt niet veranderd;
De zin is: Dewijl Ik goedertieren en genadig ben, en zulks altijd blijft, dat is de oorzaak waarom gij niet geheel zijt verteerd noch uitgeroeid geworden, gelijk gij met uw menigvuldige zonden wel verdiend hebt; Klaagl. 3:22,23; verg. Hab. 1:12.
No Link found
 
23)niet bewaard;
Dat is, niet onderhouden.
 
24)keert weder tot Mij,
Zie Zach. 1:3.
 
25)Waarin zullen wij wederkeren?
Alsof zij wilden zeggen: Wat hebben wij misdaan? of, wanneer zijn wij van U afgeweken, dat Gij ons beveelt weder te keren?
 
26)Zal een mens God beroven?
Alsof hij zeide: Het is tegen alle reden dat een mens God zou beroven; nochtans deden het velen onder de Joden. Zie Neh. 13:10.
 
27)en zegt:
Of, indien gijlieden zegt.
 
28)tienden
De priesters leefden van de tienden en hadden hun deel van de offeranden, welke als men hun niet betaalde, zo bestal en beroofde men God, en verkortte den godsdienst. Zie Mal. 3:9.
 
29)hefoffer.
Of, offer, of offerande.
 
30)Met een vloek zijt gij vervloekt,
Dat is, daarom zijt gijlieden zozeer vervloekt, geen ding gelukt en gedijdt ulieden wel.
 
31)zelfs het ganse volk.
Versta hierbij, beroofd mij, of, zelfs is ook het ganse volk [vervloekt], omdat het ook mij berooft. Anders: zij allen zijn heidenen; dat is, al die gierege Joden handelen zo goddelooslijk met het onthouden der tienden, alsof zij altegaar heidenen waren.
 
32)in het schathuis,
Dat is, in mijne schatkamer, waar men bijeen bewaarde al hetgeen tot onderhoud van den godsdienst behoorde. Zie 1 Kron. 26:20; Neh. 10:38.
 
33)beproeft Mij nu daarin,
Te weten, of Ik u niet zal zegenen, als gij de tienden, en alles wat tot mijn godsdienst behoort, oprechtelijk levert.
 
34)opendoen zal
Te weten, ter bekwamer tijd. De zin is: Dan zal Ik ulieden overvloedigen en tijdigen regen geven.
 
35)de vensteren des hemels,
Of, sluizen; zie Gen. 7.:11.
 
36)zegen
Zegen is hier te zeggen vruchtbaren en overvloedigen regen.
 
37)afgieten,
Hebr. ijdelen, of ijdel maken. De zin is: In zulk een overvloed, dat het zal schijnen dat Ik al mijne schatkamers ijdel of ledig maak.
 
38)zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.
Hebr. tot niets genoeg. De zin is: Ik zal ulieden zoveel vruchten en overvloed geven, dat gij ze niet allen zult kunnen inzamelen, noch schuren en vaten genoeg hebben om dezelve daarin te laten.
 
39)uwentwil
Of, tot uw best, tot uw voordeel.
 
40)den opeter
Hierdoor verstaat Hij de kevers en dergelijke schadelijke beesten, die de vruchten des velds en der bomen opeten en beschadigen. Zie Joel 1:4.
 
41)schelden,
Dat is, verdrijven, of afkeren, of bedwingen.
 
42)geen misdracht voortbrengen,
Dat is, niet onvruchtbaar zijn, geen misgewas hebben. Verg. Lev. 26:19; Deut. 11:14,15; Job 12:14; Amos 4:7; Hagg. 1:10
 
43)een lustig land zijn,
Hebr. een land van den lust. Wij zouden zeggen: Ulieder land zal een lustig land zijn. Verg. Dan. 11:6; Zach. 7:14.
 
44)Uw woorden zijn tegen Mij
Dit is nog ene zonde, waarover de profeet het volk bestraft, namelijk dat zij tegen den Heer stoutelijk durfden spreken.
 
45)te sterk geworden,
Te stout, te straf, te hard.
 
46)maar gij zegt:
Anders: maar indien gijlieden zegt.
 
47)Het is tevergeefs God te dienen;
Verg. Job 21:15.
 
48)dat wij Zijn wacht waarnemen,
Dat is, dat wij onderhouden wat Hij ons bevolen heeft te onderhouden.
 
49)dat wij in het zwart gaan,
Dat is, dat wij treuren en leed dragen in zwarte klederen. Zie Job 30:28, en Ps. 38:7, en Ps. 42:10, en Ps. 43:2.
 
50)En nu,
Het zijn de woorden der goddelozen.
 
51)de hoogmoedigen gelukzalig;
De hovaardigen, de trotsen.
 
52)worden gebouwd;
Dat is, zij hebben geluk en voorspoed, zij groeien en bloeien en krijgen groten rijkdom in deze wereld; alzo wordt het woord bouwen ook genomen Spreuk. 24:3.
 
53)verzoeken zij den HEERE,
Zie Ps. 95:9.
 
54)ontkomen.
Te weten, uit alle onheil en gevaar, ook uit alle ellenden en zwarigheden; of zij ontkomen; dat is, zij worden niet gestraft.
 
55)Alsdan
Te weten, als zij zulke woorden der goddelozen horen.
 
56)spreken,
Te weten, de navolgende woorden, tot onderlinge vertroosting.
 
57)merkt er toch op en hoort,
Te weten, op de redenen der godslasteraars, die God niet ongestraft zal laten, hetzij hier of hiernamaals.
 
58)daar is een gedenkboek
Dat is, de Heere vergeet die niet, die Hem vrezen. Zie Deut. 32:34; Ps. 139:16; Openb. 20:12.
No Link found
 
59)voor Zijn aangezicht geschreven,
Dit is menselijkerwijze van God gesproken.
 
60)die aan Zijn Naam gedenken.
De zin is: Die den Heere steeds voor ogen hebben, Hem achten en eren.
 
61)te dien dage,
Namelijk te dien dage als Ik de goddelozen straffen en mijn volk verlossen zal; zo zullen zij zijn, als mijn eigen erfdeel, een volk mij erfelijk toebehorende. Zie Ps. 135:4; 1 Petr. 2:9, en Tit. 2:14. Anders: Te dien dage, als Ik mij een eigendom maken zal; dat is, als Ik mijn volk zal afzonderen van de goddeloze wereldskinderen. Anders: ten dage als Ik mijn allerdierbaarste juwelen afzonderen zal.
 
62)Ik zal hen verschonen,
Dat is, Ik zal hen niet uitroeien met de goddelozen.
 
63)Dan zult gijlieden wederom zien,
Anders: daarom bekeert u, zo zult gij zien, enz. En dit ziet voornamelijk op de goddelozen, van welke Mal. 3:14,15 gesproken is. De zin is: Dan zult gij anders moeten gevoelen en spreken dan gij tevoren placht te doen.