|
---|
1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester.1) HEERE! Gij doorgrondt en kent mij.
|
2 | Gij weet mijn zitten en mijn opstaan; Gij verstaat van verre mijn gedachten.
|
3 | Gij omringt mijn gaan2) en mijn liggen; en Gij zijt al mijn3) wegen gewend.
|
4 | Als er nog4) geen woord op mijn tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles.
|
5 | Gij bezet mij van achteren en van voren, en Gij zet Uw hand5) op mij.
|
6 | De kennis is mij6) te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet7) bij.
|
7 | Waar zou ik heengaan8) voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?
|
8 | Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel,9) zie, Gij zijt daar.
|
9 | Nam ik vleugelen10) des dageraads, woonde ik aan het uiterste11) der zee;
|
10 | Ook daar zou Uw12) hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.13)
|
11 | Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan14) is de nacht een15) licht om mij.
|
12 | Ook verduistert16) de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als17) het licht.
|
13 | Want Gij bezit mijn18) nieren; Gij19) hebt mij in mijner moeders buik bedekt.20)
|
14 | Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn21) Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel.
|
15 | Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel22) gewrocht ben, in de nederste delen23) der aarde.
|
16 | Uw ogen hebben mijn ongevormden klomp24) gezien; en al deze dingen25) waren in Uw boek26) geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden, toen nog geen van27) die was.
|
17 | Daarom, hoe kostelijk28) zijn mij, o God, Uw gedachten! hoe machtig veel zijn haar sommen!29)
|
18 | Zoude ik ze tellen? Harer is meer, dan des zands; word ik wakker,30) zo ben ik nog bij U.
|
19 | O God! dat Gij den goddeloze ombracht! en gij, mannen des31) bloeds, wijkt van mij!
|
20 | Die van U32) schandelijk33) spreken, en Uw vijanden34) ijdellijk verheffen.
|
21 | Zou ik niet haten HEERE! die U haten? en verdriet hebben35) in degenen, die tegen U opstaan?
|
22 | Ik haat hen met volkomen haat,36) tot vijanden37) zijn zij mij.
|
23 | Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij, en ken mijn gedachten.
|
24 | En zie, of bij mij een schadelijke38) weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.39)
|
|
---|