1) | door den Geest geleid in de woestijn; |
|
Grieks in den Geest; namelijk van welken hij tevoren gesproken had.
|
|
2) | veertig dagen verzocht van den duivel; |
|
Doch voornamelijk op het einde, wanneer Hem de Satan op het allerheftigst verzocht heeft, gelijk blijkt uit Matth. 4:2.
|
|
3) | at gans niet in die dagen, |
|
Van dit vasten van Christus, mitsgaders van deze verzoekingen, zie de verklaring Matth. 4.
|
|
4) | En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg, |
|
Mattheüs verhaalt dit voor de derde verzoeking, Matth. 4:8, waaruit blijkt dat de Evangelisten zich zozeer niet binden aan de orde als aan de zaak zelve.
|
|
5) | ogenblik tijds. |
|
Grieks stipje, of puntje des tijds.
|
|
6) | want zij is mij overgegeven, |
|
Hoewel de duivel tegen de waarheid zichzelven dit toeschrijft, als zijnde een leugenaar, Joh. 8:44, nochtans misbruikt hij dikwijls, door Gods toelating en rechtvaardig oordeel tegen de zonden der mensen, de eer en de rijkdommen der wereld, om de mensen te verleiden, zichzelven gedragende als een overste en god dezer wereld; Joh. 12:31; Ef. 6:12; 2 Cor. 4:4.
|
|
7) | aanbidden, zo zal het alles Uw zijn. |
|
Of, voor mij nedervallen; namelijk om mij aan te bidden.
|
|
8) | Ga weg van Mij, satan, |
|
Grieks ga weg achter mij.
|
|
9) | voor een tijd. |
|
Want het blijkt dat hij tegen den tijd van zijn lijden Hem wederom heftiglijk aangevallen heeft; Joh. 14:30.
|
|
10) | door de kracht des Geestes, |
|
Grieks in de kracht.
|
|
11) | geprezen. |
|
Grieks verheerlijkt.
|
|
12) | des sabbats in de synagoge; |
|
Grieks der sabbaten.
|
|
13) | gegeven het boek van den profeet Jesaja; |
|
Dat is, gelangd, of toegereikt. Zie Hand. 13:15.
|
|
14) | opengedaan had, |
|
Grieks ontvouwd, of ontrold had; gelijk veeltijds de boeken in oude tijden op perkamenten of papieren rollen geschreven werden, Ps. 40:8; Hebr. 10:7; Openb. 6:14.
|
|
15) | de plaats, daar geschreven was; |
|
Hier schijnt Christus twee plaatsen uit Jesaja tezamen gevoegd te hebben; want sommige van deze woorden staan Jes. 61:1, en sommige Jes. 42:7.
|
|
16) | het gezicht, |
|
Grieks het verkrijgen des gezichts.
|
|
17) | de verslagenen heen te zenden |
|
Of verwondden.
|
|
18) | in vrijheid; |
|
Grieks in loslating.
|
|
19) | het aangename jaar des Heeren. |
|
Zo wordt de tijd van de toekomst van den Messias en der predikatie van het Evangelie genaamd, omdat het aangename jubeljaar daarvan een voorbeeld is geweest, op welke alle goederen, die vervreemd waren, tot hun eersten eigenaar kwamen, en alle dienstknechten uit de Israëlieten in vrijheid gesteld werden, Lev. 25:8, enz.
|
|
20) | den dienaar wedergegeven had, |
|
Namelijk van den overste der synagoge.
|
|
21) | Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. |
|
Dat is, gij hoort nu met uwe oren dat heden geschiedt hetgeen in deze profetie tevoren gezegd is.
|
|
22) | getuigenis, |
|
Namelijk dat Hij een voortreffelijk leraar was. Zie Mark. 6:2.
|
|
23) | over de aangename woorden, |
|
Grieks over de woorden der genade, of aangenaamheid. Zie Ps. 45:3; Joh. 1:14.
|
|
24) | dit spreekwoord zeggen: |
|
Grieks deze parabel.
|
|
25) | Kapernaum geschied is, |
|
Waar Christus zijne woonplaats vóór dezen genomen had, en vele wonderen gedaan, Matth. 4:13, en Matth. 11:23.
|
|
26) | profeet aangenaam is in zijn vaderland. |
|
Dat is, leraar van het Woord Gods.
|
|
27) | gesloten was, |
|
Dat is, zonder regenen, 1 Kon. 17:1,7.
|
|
28) | Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was. |
|
Dat is, liggende onder het gebied der stad Sidon.
|
|
29) | ten tijde van den profeet Elisa; |
|
Of, onder den profeet Eliza.
|
|
30) | met macht. |
|
Of, in macht; dat is, van groot aanzien en kracht, Matth. 7:29.
|
|
31) | eens onreinen duivels; |
|
Dat is, die een onreine duivel was.
|
|
32) | de Heilige Gods. |
|
Dat is, die Zaligmaker, die daartoe van God geheiligd of afgezonderd is, Joh. 10:36.
|
|
33) | Zwijg stil, |
|
Grieks word gemuilband. Zie de aantekeningen Mark. 1:25.
|
|
34) | te beschadigen. |
|
Of, te kwetsen.
|
|
35) | Simon; |
|
Namelijk Petrus. Zie Matth. 8:14.
|
|
36) | boven haar, |
|
OF, over haar; namelijk met zijn hoofd over haar buigende, om haar aan te spreken.
|
|
37) | als de zon onderging, |
|
Dat is, als de sabbat over was. Zie Mark. 1:32.
|
|
38) | spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was. |
|
Of, zeggen dat zij wisten dat Hij die Christus was. De reden hiervan zie Mark. 1:25.
|
|
39) | een woeste plaats; |
|
Dat is, een eenzame plaats, om alleen te zijn.
|
|
40) | het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; |
|
Grieks het koninkrijk Gods evangeliseren.
|
|
41) | uitgezonden. |
|
Namelijk van God den Vader.
|
|