1)versmolten is,
Dat is, vergaan en uitgeteerd door tegenspoed en droefheid. De zin is, dat het recht der vriendschap vereist dat men zijn vriend, die verarmd, verdrukt en vernederd is, hulp zal bewijzen, en dat hij, die dat nalaat, de vreze Gods heeft verlaten. Anders hangen deze woorden aan Job 6:13 aldus: Is niet mijne verdediging bij mij? enz. tegen [hem] wiens weldadigheid gesmolten is aan zijn vriend, en [die] de vreze des Almachtigen heeft verlaten. Hij berispt Elifaz van onbeleefdheid, ontrouw en wreedheid tegen zijn vriend bewezen.
 
2)zou van zijn vriend
Dat is, behoorde. Anders, [zou] zijn vriend weldadigheid [bewijzen].
 
3)broeders
Namelijk, Elifaz, Bildad en Zofar.
 
4)als een beek;
Hij neemt een gelijkenis van de beken, welke in den winter, als zij vol zijn en bevriezen, het water, dat zij van den regen en sneeuw hebben, schijnen bij zich te willen houden, om dat in den zomer uit te geven, als zij nodiger zijn, en dan nochtans, door de grote hitte uitdrogende, de hoop er mensen bedriegen. Bij deze wateren vergelijkt Job zijn drie vrienden, omdat hij aan hen, toen hij hen niet grotelijks van doen had, vriendschap gevonden heeft, en scheen dezelve op andere tijden te mogen verwachten, maar daarna in de hitte van zijn tegenspoed weinig troost en hulp van hen heeft verkregen.
 
5)verdonkerd
Of, bedekt; te weten, als met een rouwkleed overtrokken.
 
6)als zij warm
De zin is, als zij door de hitte en de droogte des tijds ophouden te vloeien.
 
7)verdwijnen zij
Hebreeuws, worden uitgeblust.
 
8)haars wegs
Dat is, van haar waterloop, of kanaal.
 
9)lopen
Anders, zij klimmen op tot niet en vergaan; wordende tot dampen, en alzo vernietigd.
 
10)reizigers
Hebreeuws, paden. Versta door dezen de scharen en hopen der lieden, reizende op de gemene wegen en straatbanen. Vergelijk Gen. 37:25; Richt. 5:6; idem onder, Job 31:32; Jes. 21:13. In de volle manier van spreken worden zij genaamd, die over weg gaan; Jes. 33:8.
 
11)Thema
Zo wordt Arabië genoemd, omdat het bewoond was van de nakomelingen van Thema, den zoon van Ismaël, Gen. 25:15, die te onderscheiden is van Theman, een zoon van Ezau, naar welken Elifaz vernoemd wordt, Job 2:11.
 
12)zien ze,
Te weten, die stromen en beken, meenden, daarin water tot lafenis en verversing te vinden, maar werden bedrogen. Zien is hier iets met grote begeerte verlangen, gelijk Ps. 34:6, en Ps. 92:12.
 
13)wandelaars
Hebreeuws, de wegen, of gangen. Vergelijk de voorgaande aantekening op het woord reizigers.
 
14)Scheba
Zie boven, Job 1:15.
 
15)elkeen
Te weten, van de voormelde reizigers en wandelaars.
 
16)vertrouwde;
Te weten, op die stromen en beken, menende daarin water te vinden.
 
17)daartoe
Dat is, tot die beken.
 
18)alzo
Dat is, gelijk die loze en uitgedroogde waterbeken den reizenden en vermoeiden lieden geen nut toebrengen, alzo doet gij mij ook niet. Het is de toepassing der voorgestelde gelijkenis.
 
19)ontzetting,
Te weten, die mij door dit lijden overkomen is.
 
20)gij hebt gevreesd.
Te weten, de oordelen Gods tegen de goddelozen, valselijk gevoelende dat gij daarvan een exempel aan mij zaagt. Of, gij hebt gevreesd; te weten, dat ik u lastig zou zijn, gelijk in Job 6:22.
 
21)Brengt mij,
Hij wil zeggen dat hij niet van zijn vrienden heeft begeerd, dat zij enige moeite of onkosten doen zouden om hem uit zijn lijden te helpen, hoewel den vrienden toestaat zich in zulk geval vanzelf naar hun vermogen te kwijten: overzulks dat zij te meer moesten genegen zijn om hem met enige vertroosting, die zonder kosten en grote moeite geschieden kon, bij te staan; zodat, dewijl zij niets deden, maar wel door de verkeerdheid huns oordeels het tegendeel, zij niet waren te ontschuldigen.
 
22)rechte redenen!
Hebreeuws, de woorden der richtigheid, of rechtzinnigheid; dat is, die oprecht en waar zijn. Vergelijk onder, Job 33:3; Pred. 12:10.
 
23)wat bestraft
Dat is, wat kracht heeft uw berisping om te berispen? Hij wil zeggen, gene.
 
24)Zult gij,
Dat is, zult gij woorden opzoeken en verzinnen, opdat gij moogt bestraffen? Anders, zult gij om te bestraffen op woorden achtgeven? Dat is, wilt gij in het berispen van iemand, die zeer verdrukt en bedroefd is, zo nauw achtgeven op al zijn woorden, en zult gij zijn redenen van verantwoording voor niets achten? Anders, denkt gij woorden te bestraffen; en [houdt gij] voor wind de redenen des mismoedigen? Dat is, zijt gij vanzins blote woorden te achterhalen en te beknabbelen, en niet acht te geven op de zaak zelve, die ik tot mijn verantwoording voortbreng? Anders, denkt gij dat de woorden bestraffing zijn?
 
25)des mismoedigen
Dat is, wiens moed en hoop, zoveel dit leven aangaat, door de zwaarheid des lijdens zeer neergestort is. Hij meent zichzelven.
 
26)wind zijn?
Dat is, voor een nietige en onwaardige zaak. Voor zodanige dingen, mitsgaders, die zeer ongestadig zijn en haast vergaande, is het woord wind genomen, onder, Job 7:7, en Job 15:2, en Job 16:3; Spreuk. 11:29; Pred. 5:15; Hos. 12:2; Ef. 4:14.
 
27)wees;
Zo noemt Job zichzelven omdat hij van aller mensen hulp verlaten was. Van zulke wezen mag men enigszins verstaan hetgeen de kerk Gods klaagt, Klaagl. 5:3.
 
28)graaft
Te weten, een put, of kuil, waarin gij hem vangt. De manier van spreken vindt men vol Ps. 57:7; Jer. 18:20, enz. Job beklaagt zich dat zijn vrienden hem door listige redenen zochten te verstrikken en te bezwaren. Doch dewijl het Hebreeuwse woord ook somtijds betekent maaltijd bereiden of houden, gelijk onder, Job 40:25, en 2 Kon. 6:23, zo wordt deze plaats van anderen overgezet: Gijlieden houdt maaltijd over uw vriend; dat is, gij zijt verblijd over zijn lijden. Graven zou hier ook kunnen genomen worden voor enig kwaad berokkenen of bedenken, gelijk Spreuk. 16:27.
 
29)wendt u tot mij,
Dat is, geeft acht op mijn redenen, en wilt dezelve naarstiglijk overwegen.
 
30)het zal
Dat is, het zal voor u openbaar zijn, en gijzelven zult daarvan getuigen en rechters mogen wezen. Anders, en [beziet] of ik voor u zal liegen.
 
31)Keert toch weder,
Te weten, van uw onbillijke handeling tegen mij, en van de wrede twisting, waarmede gij tegen mij uitvaart.
 
32)onrecht wezen,
Te weten, bij u, mits zo kwalijk van mij te oordelen en tot mij onvriendelijk te spreken.
 
33)daarin zijn.
Te weten, indien gij afstand doet van zo verkeerdelijk te oordelen en beter achtgeeft op de redenen mijner verantwoording.
 
34)gehemelte
Dat is, blijken; te weten, indien gij afstand doet.
 
35)ellenden
Of, raak; dat is mond. Zou die niet de verkeerden kunnen oordelen en verklaren? Anderen verstaan door het gehemelte den zin en het verstand des mensen, waardoor het waarachtige van het valse en het goede van het kwade onderscheiden wordt, gelijk door het gehemelte des monds het zoete van het zure onderscheiden wordt.
 
36)ellenden
Dat is, de kwalen, pijnen en kwellingen, die mij zijn overkomen; gelijk boven, Job 6:2. Anders, verkeerdheden verstaan; dat is, zou mijn verstand niet kunnen oordelen wat verkeerd is of niet?