1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31


1Een bedriegelijke weegschaal is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen.
2Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid.
3De oprechtheid der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheid der trouwelozen verstoort hen.
4Goed doet geen nut1) ten dage der verbolgenheid;2) maar de gerechtigheid3) redt van den dood.
5De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg4) recht; maar de goddeloze valt5) door zijn goddeloosheid.
6De gerechtigheid der vromen zal hen6) redden; maar de trouwelozen worden gevangen7) in hun verkeerdheid.8)
7Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting;9) zelfs is de allersterkste10) hoop vergaan.
8De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.11)
9De huichelaar12) verderft zijn naaste door den mond;13) maar door wetenschap14) worden de rechtvaardigen bevrijd.15)
10Een stad16) springt op van vreugde over het welvaren17) der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich.
11Door den zegen18) der oprechten wordt een stad verheven; maar door den mond19) der goddelozen wordt zij verbroken.
12Die verstandeloos is, veracht20) zijn naaste; maar een man van groot verstand21) zwijgt stil.22)
13Die als23) een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest,24) bedekt de zaak.
14Als er geen wijze25) raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden.26)
15Als iemand27) voor28) een vreemde29) borg geworden is, hij zal zekerlijk30) verbroken worden; maar wie degenen31) haat, die in de hand klappen, is zeker.32)
16Een aangename33) huisvrouw houdt de eer vast,34) gelijk35) de geweldigen den rijkdom vasthouden.36)
17Een goedertieren37) mens doet38) zijn ziel39) wel; maar die wreed is, beroert40) zijn vlees.
18De goddeloze doet een vals werk;41) maar voor degene, die gerechtigheid42) zaait, is trouwe loon.43)
19Alzo is de gerechtigheid ten leven, gelijk die het kwade najaagt, naar zijn dood jaagt.
20De verkeerden44) van hart zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg45) zijn Zijn welgevallen.46)
21Hand aan hand47) zal de boze niet onschuldig48) zijn; maar het zaad49) der rechtvaardigen zal ontkomen.50)
22Een schone vrouw, die van rede51) afwijkt, is een gouden bagge52) in een varkenssnuit.
23De begeerte der rechtvaardigen is alleenlijk53) het goede; maar de verwachting der goddelozen is verbolgenheid.54)
24Er is een, die uitstrooit,55) denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is,56) maar het is tot gebrek.57)
25De zegenende58) ziel zal vet gemaakt59) worden; en die bevochtigt,60) zal ook zelf61) een vroege regen worden.
26Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar de zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.
27Wie het goede62) vroeg nazoekt63), zoekt welgevalligheid;64) maar wie het kwade natracht,65) dien zal het overkomen.
28Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen66) zullen groenen67) als loof.
29Wie zijn huis beroert,68) zal wind69) erven; en de dwaas zal een knecht70) zijn desgenen, die wijs71) van hart is.
30De vrucht72) des rechtvaardigen is een boom73) des levens; en wie zielen74) vangt, is wijs.
31Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden75) op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!76)