1)Beeroth-bene-jaakan en Mosera.
Of, van Beëroth der kinderen Jaäkans naar Moser. Sommigen menen dat hier twee optochten samengevoegd worden, hoewel zij eerst van Moseroth zijn opgetogen en daarna van Bene-Jaäkan. Zie #Num.33:31,32. Doch het kan zijn dat een plaatsje bij den berg Hor [waar Aäron stierf] geweest is, die Moser of Mosera geheten heeft. Tussen den optocht van Bene-Jaäkan en Aärons dood op Hor, worden Num. 33: verscheidene optochten en legeringen gesteld, zie aldaar. Zodat dit Beëroth Bene-Jaäkan wel een andere plaats kan geweest zijn dan Bene-Jaäkan, bloot alzo genoemd, waarop de aandachtige lezer kan letten.
 
2)Gudgod, en van
Num. 33:32,33 Hor Gidgad.
 
3)om voor het aangezicht des HEEREN te staan,
Dat is, om hem in de verrichting van den godsdienst in zijn heilige woning te dienen, gelijk de volgende woorden verklaren. Vergelijk onder, Deut. 17:12, en Deut. 18:5,7; Richt. 20:28; 1 Kon. 17:1; Ps. 134:1, en Ps. 135:2; Ezech. 44:15,16.
 
4)in Zijn Naam te zegenen,
Om Gods zegen in zijn naam of van zijnentwege over het volk in het scheiden der vergadering uit te spreken. Zie Lev. 9:23.
 
5)Levi
Dat is, de stam van Levi, of de Levieten.
 
6)de HEERE is zijn Erfdeel,
Dat is, hetgeen de HEERE van de andere stammen geofferd wordt, daarvan zullen zij leven, volgens des Heeren ordinantie daarvan gegeven. Zie Num. 18:20,21,22,23, enz.
 
7)wegen te wandelen,
Zie Gen. 18:19.
 
8)met uw ganse hart en met uw ganse ziel;
Gelijk Deut. 6:5.
 
9)u ten goede.
Zie boven, Deut. 6:25.
 
10)der hemelen, de aarde,
Dat is, de hoogste hemel, alsook 1 Kon. 8:27, die de derde hemel genoemd wordt, 2 Cor. 12:2. Hemel der hemelen wordt gezegd, gelijk het Hooglied van Salomo, het lied der liederen, ijdelheid der ijdelheden, koning der koningen, knechten der knechten.
 
11)Alleenlijk heeft de HEERE
Mozes wil zeggen dat er geen andere oorzaak is van de verkiezing Israëls en van hun vaderen, dan het enkele vrije welbehagen en de loutere genade Gods; want hem waren al zijn schepselen, ten aanzien der schepping, even na; Hij had niemand van doen en het stond hem vrij, Israël en zijn vaderen in hun zondigen staat, als andere volken, te laten, of te verkiezen en te begenadigen wien of welk volk Hij wilde. VergelijK Exod. 33:19; boven, Deut. 9:4,5,6, enz; Joz. 24:2,3; Matth. 11:26; Hand. 13:17, en Hand. 14:16; Rom. 9:15, en Rom. 11:35; Ef. 1:5,9,11, enz.
 
12)Besnijdt dan de voorhuid uws harten,
Dat is, doet uit uw hart weg alles, dat tegen den heiligen wil des HEEREN strijdt, en kruisigt uw vlees. Vergelijk Jer. 4:4; Rom. 2:28,29; Col. 2:11. Van het verharden der nekken, zie men Exod. 32:9.
 
13)goden,
Dat is, de afgoden zijn niets, maar deze is de enige, ware, allerhoogste God, die ook heerst over alle engelen en mensen, die vanwege enig goddelijk ambt, of dienst goden genaamd worden; alzo Ps. 50:1. Vergelijk 1 Cor. 8:5,6, en Openb. 17:14, en Openb. 19:16.
 
14)aangezicht aanneemt,
Dat is, die geen uiterlijk onderscheid der mensen aanziet of iemand rijk of arm, ingeboren of vreemdeling, Jood of heiden zij, enz. Zie ook Lev. 19:15.
 
15)doet;
Dat is, uitvoert.
 
16)zweren.
Zie boven, Deut. 6:13.
 
17)lof,
Dat is, die u door zijn genade en weldadigheid oorzaak geeft om hem te loven, en des gij u hebt te beroemen, en wiens lof gij steeds in uw hart en mond behoort te voeren. Vergelijk Jer. 17:14.
 
18)Egypte
Zie Gen. 12:10.
 
19)zielen;
Dat is, zij waren niet meer dan zeventig personen.
 
20)sterren des hemels in menigte.
Zie Gen. 13:16, en Gen. 15:5.