1) | was |
|
Zie bredere verklaring, tot 2 Kron. 33: behorende, 2 Kon. 21:1,2, enz. alwaar deze historie eerst beschreven is.
|
|
2) | twaalf jaren oud, |
|
Hebreeuws, een zoon van twaalf jaar.
|
|
3) | de gruwelen |
|
Zie van deze Deut. 18:9,10, enz.
|
|
4) | hij bouwde |
|
Hebreeuws, hij keerde weder en bouwde; dat is, hij bouwde weder. Zie Num. 11:4.
|
|
5) | afgebroken had, |
|
En dat naar Gods uitgedrukt bevel; Exod. 34:13; Num. 33:53; Deut. 12:3.
|
|
6) | richtte |
|
Hij wordt 2 Kon. 21:3 in afgoderij bij Achab vergeleken; van wiens gruwelijke afgoderij, zie 1 Kon. 16:31,32,33.
|
|
7) | Baals |
|
Zie Richt. 2:11.
|
|
8) | heir des hemels, |
|
Zie Deut. 4:19, en 2 Kon. 21:3, alzo onder, 2 Kron. 33:5.
|
|
9) | Mijn Naam |
|
Zie 1 Kon. 8:16.
|
|
10) | eeuwigheid. |
|
Dat is, gedurende den tijd der wet. Zie Gen. 13:15.
|
|
11) | beide |
|
Namelijk, in het voorhof der priesters en het voorhof des volks. Zie van deze 1 Kon. 6:36, en 1 Kon. 7:9.
|
|
12) | zijn zonen |
|
2 Kon. 21:6 staat maar van een zoon, dien hij door het vuur deed gaan. Dat zal men verstaan van een bijzonderlijk, of deze plaats van een zijner zonen; gelijk het veelvoudig getal voor het enkele aldus meermalen genomen wordt. Zie Gen. 19:29.
|
|
13) | en hij deed |
|
Hebreeuws, hij vermenigvuldigde kwaad te doen; alzo Exod. 36:5; het volk vermenigvuldigt te brengen; dat is, brengt zeer veel; 1 Sam. 1:12; vermenigvuldigde te bidden; dat is, bad zeer veel; 2 Kron. 36:14; vermenigvuldigde met overtreding te overtreden; dat is, maakte des overtredens zeer veel; Jes. 55:7; hij vermenigvuldigt te vergeven; dat is, vergeeft veel en dikwijls; Amos 4:4; vermenigvuldigt te overtreden; dat is, maakt des overtredens veel.
|
|
14) | Hij stelde ook |
|
Tegen Gods bevel; Exod. 20:4; Lev. 26:1; Deut. 5:8, en Deut. 16:22, enz.
|
|
15) | gesneden beeld, |
|
Dit beeld wordt 2 Kon. 21:7 genaamd het beeld van het bos, of bosgod, omdat het gestaan had in een afgodisch bos, hetwelk Manasse den afgoden ter ere gemaakt had. Zie boven, 2 Kron. 33:3.
|
|
16) | tot David |
|
Zie boven, 2 Kron. 33:4.
|
|
17) | doen wijken |
|
Dat is, uit hun land doen ruimen en wegvoeren gelijk den tien stammen door Salmanasser, den koning van Assyrië, geschied was; 2 Kron. 18:11. Vergelijk 2 Kon. 21:8.
|
|
18) | wet, |
|
Versta door het woord wet, de wet der zeden; door de inzettingen de wet der ceremoniën; door de rechten, de burgerlijke rechten; dat is, al wat God geboden had, gelijk er staat 2 Kon. 21:8. Vergelijk de aantekening Gen. 26:5; Deut. 5:31; 1 Kon. 2:3.
|
|
19) | door de hand |
|
Dat is, die Ik door den dienst van Mozes gegeven en geboden heb. Vergelijk 2 Kon. 21:8.
|
|
20) | erger |
|
Zie 2 Kon. 21:9.
|
|
21) | sprak |
|
Te weten, door zijn knechten de profeten; 2 Kon. 21:10.
|
|
22) | de doornen; |
|
Waarin hij zich verstoken had, als hij op het veld door deze rovers is verrast geworden. Vergelijk 1sam. 13:6.
|
|
23) | hij hem benauwde, |
|
Namelijk, de heer, of de koning van Assyrië. Anders, als hij in benauwdheid was.
|
|
24) | en vernederde |
|
Te weten, met bewijs van berouw over zijn voorgaand leven en belofte van betering in het toekomende.
|
|
25) | Hem; |
|
Namelijk, den Heere.
|
|
26) | Hij liet Zich |
|
Zie gelijke manier van spreken Gen. 25:21.
|
|
27) | kende Manasse, |
|
Dat is, werd gewaar, en bevond metterdaad, en werd overtuigd in zijn conscientie dat de Heere alleen de ware God was en niet de afgoden. Alzo is het Hebreeuwse woord genomen Gen. 3:7, en boven, 2 Kron. 32:31.
|
|
28) | bouwde hij |
|
Dat is, volbouwde den muur, dien Hizkia begonnen had, boven, 2 Kron. 32:5, of beterde en vermaakte den muur, die misschien enige schade geleden had.
|
|
29) | Gihon |
|
Zie 1 Kon. 1:33, en boven, 2 Kron. 32:4,30.
|
|
30) | Vispoort, |
|
Zie Neh. 3:3.
|
|
31) | Ofel, |
|
Zie boven, 2 Kron. 27:3.
|
|
32) | dien zeer; |
|
Te weten, muur.
|
|
33) | vreemde goden |
|
Zie Gen. 35:2.
|
|
34) | die gelijkenis |
|
Van welke gesproken is boven, 2 Kron. 33:7; zie de aantekening daarop.
|
|
35) | berg |
|
Dat is, de berg waarop het huis des Heeren stond, genaamd Moria; zie boven, 2 Kron. 3:1.
|
|
36) | hij richtte |
|
Of, herbouwde het altaar; te weten, opdat hij bekwaam mocht zijn om daarop te offeren.
|
|
37) | hoewel |
|
Vergelijk 1 Kon. 3:2,3.
|
|
38) | zieners, |
|
Dat is, der profeten; zie boven, 2 Kron. 9:29.
|
|
39) | in den Naam |
|
Dat is, door des Heeren last en bevel; alzo Deut. 18:19,20, en 2 Kon. 2:24. Zie in deze laatste plaats de aantekening.
|
|
40) | geschiedenissen |
|
Dat is, in de memorie van de geschiedenissen der koningen Israëls.
|
|
41) | zijn gebed, |
|
Hetwelk sommigen menen te zijn dat in de Apocriefe boeken gelezen wordt.
|
|
42) | der zieners. |
|
Dat is, der profeten, gelijk boven, 2 Kron. 33:18, zodat hier Hosai zou zijn voor Hosim. De profeten hebben dan meest de historiën en memoriën der dingen, die geschiedden, gesteld en uitgegeven, opdat zij der gemeente tot vermaningen en waarschuwingen mochten dienen. Anders, in de geschiedenissen van Hosai, houdende dit woord de naam geweest te zijn van een profeet, van wien men nergens leest.
|
|
43) | in zijn huis; |
|
Dat is, in den hof van zijn huis; 2 Kon. 21:18.
|
|
44) | twee en twintig |
|
Hebreeuws, een zoon van twee en twintig jaar.
|
|
45) | vermenigvuldigde |
|
Of, vermeerderde. Vergelijk boven, 2 Kron. 33:6, en in de aantekening een bijna gelijke manier van spreken.
|
|
46) | sloeg hen allen, |
|
Dat is, doodde hen. Zie Gen. 8:21.
|
|