1)al de begeerten
Dat is, al zijn begeerte.
 
2)hem gelust had
Dat is, al wat Salomo in het hart gekomen was om te maken, gelijk verklaard wordt 2 Kron. 7:11.
 
3)ten anderen male
Te weten, na de bouwing en inwijding des tempels, maar niet na de bouwing van het koninklijke huis, welke dertien jaren daarna volbracht is. Enigen verstaan dat deze verschijning geschied is nadat beide huizen voltrokken waren.
 
4)geheiligd,
Dat is, tot een heilig gebruik afgezonderd; alzo Gen. 2:3.
 
5)opdat Ik Mijn Naam
Zie boven, 1kon. 8:29.
 
6)in eeuwigheid zette;
Zie boven, 1 Kon. 8:13.
 
7)Mijn ogen en Mijn hart
Versta door de ogen des Heeren zijn voorzienigheid in het bewaren van den tempel en in het voorstaan van den godsdienst, die daarin plaats moest hebben, welverstaande naar de conditie die hierbij gevoegd wordt; en versta door zijn hart, zijn genade en liefde tegen degenen, die hem in dit huis oprechtelijk dienen zouden.
 
8)voor Mijn aangezicht
Zie Gen. 17:1, en boven, 1 Kon. 8:23.
 
9)volkomenheid des harten,
Dat is, ongeveinsdheid, onvalsheid, eenvoudigheid. Zie Gen. 6:9.
 
10)Geen man
Zie boven, 1 Kon. 2:4.
 
11)te enen male
Hebreeuws, afkerende afkeren zult.
 
12)van Mij
Hebreeuws, van achter mij; namelijk, te komen, of te volgen, dat is, van Mij, naar mijn woord te horen, te geloven, te vrezen en te dienen. Alzo 1 Sam. 12:20; 2 Kon. 18:6. Vergelijk 2 Sam. 2:21.
 
13)van Mijn aangezicht
Dat is, uit mijn ogen en uit mijn hart. Zie boven, 1 Kon. 9:3.
 
14)dat
Dit woord is hier ingevoegd uit 2 Kron. 7:21.
 
15)verheven
Te weten, door de verkondiging van mijn leer en mijn werken.
 
16)fluiten;
Als over degenen, die men bespottelijk wil smaden. Zie ook zulke manier van spreken Jer. 19:8, en Jer. 49:17, en Jer. 50:13. Somtijds wordt bij dit woord ook gevoegd het schudden des hoofds, het kloppen en bewegen der handen, welke alle uiterlijke tekenen en gebaren zijn van smadelijke bespotting. Zie Klaagl. 2:15; Zef. 2:15.
 
17)verlaten hebben,
Te weten, door een trouweloze snoodheid, over welke zich de heidenen zelf schamen, die hun gewaande goden niet veranderen willen; Jer. 2:10,11.
 
18)het huis des HEEREN
Te weten, het huis des Heeren in zeven jaren, boven, 1 Kon. 6:38; en de andere huizen in dertien jaren, boven, 1 Kon. 7:1.
 
19)twintig steden
Dewelke waren gelegen in de noordpale des lands Kanaän, omtrent de Syriërs en Sidoniërs, en grenzende aan den stam van Aser, doch [zo enigen menen] daaronder niet behorende; omdat anders Salomo die niet had mogen weggeven. Anderen houden dat bij hem het gebruik alleen, en niet den eigendom derzelve gegeven heeft.
 
20)Galilea
Hetwelk westwaarts aan het landschap van Tyrus paalde. Want Galilea is een land, hebbende tegen het oosten de Jordaan, tegen het zuiden het land van Samaria, tegen het noorden het gebergte Libanon, tegen het westen Fenicië, waarin Tyrus gelegen is. Galilea wordt verdeeld in opper- en onder-Galilea. Van het opper-Gallilea, toegenaamd het Galilea der heidenen, wordt hier gesproken en Matth. 4:15.
 
21)waren niet recht
Dat is, zij behaagden hem niet. Alzo Richt. 14:3; 1 Kron. 13:4; uit welke oorzaak Hiram dezelve den koning Salomo wedergegeven heeft, gelijk men afnemen kan uit 2 Kron. 8:2, want aldaar moet het woord geven voor wedergeven verstaan worden.
 
22)Kabul,
Te weten, omdat het hem mishaagde; want dit woord in Fenicië, waaronder Tyrus behoorde, betekende zulks, gelijk enigen melden. Anderen vertalen dit woord slijkig, zandig, of moerassig.
 
23)twintig talenten gouds.
Versta dit van gemene talenten; en zie van dezer waarde Exod. 25:39.
 
24)uitschot,
Zie hiervan boven, 1 Kon. 5:13. De zin is: Dewijl Salomo zulk een voorraad van geld en ander gereedschap tot den bouw des tempels had, zo heeft hij zeker uitschot van mannen opgenomen, die in dit werk zouden bezig zijn, om het met allen vlijt te bevorderen, totdat het volmaakt zou worden.
 
25)Millo,
Men meent dat dit enig groot bolwerk is geweest, omtrent het paleis des konings, waar het volk, eerst inkomende, ontvangen werd; dienende tot een vertrek of wachthuis voor de koninklijke wacht. Zie hiervan 2 Sam. 5:9; 1 Kon. 11:27.
 
26)Hazor,
Een stad, gelegen in den stam van Nafthali, aan de Jordaan. Zie Joz. 11:10, en Joz. 19:36.
 
27)Megiddo,
Gelegen in de halven stam van Manasse op de zijde van de Jordaan. Zie Joz. 12:21, en Joz. 17:11; Richt. 1:27.
 
28)Gezer.
Gelegen in den stam van Efraïm. Zie Joz. 10:33.
 
29)lage Beth-horon.
Gelegen in de stam van Benjamin. Voeg hierbij, uit 2 Kron. 8:5, het opper Beth-horon, gelegen in den stam van Efraïm; Joz. 21:22.
 
30)Baälath,
Gelegen in den stam van Dan; Joz. 19:44.
 
31)Tamor
Of, Tadmor. Sommigen houden deze plaats voor een stad, gelegen in de woestijn van Juda, niet ver van Engedi; anderen voor de stad Palmyra, gelegen in de woestijn van Syrië.
 
32)dat land;
Dat is, in het land van Israël.
 
33)schatsteden,
In welken allen voorraad, tuig en gereedschap ten oorlog, of ook van lijftocht weggelegd wordt; anders genoemd ammunitie- en proviandhuizen. Vergelijk Exod. 1:11.
 
34)de wagensteden,
Alwaar de oorlogswagens, die men toen in den krijg gebruikte, bewaard werden.
 
35)in Jeruzalem,
Zie boven, 1 Kon. 7:2, en 2 Kron. 8:6.
 
36)verbannen,
Zie Deut. 2:34.
 
37)op slaafsen uitschot
Dat is, hij schatte hem als lijfeigenen. Zij woonden onder de Israëlieten, en worden genaamd de slaven, of knechten van Salomo, Ezra 2:55; Neh. 7:57, omdat Salomo de ordinantie aangaande deze slaven gemaakt had. Deze hebben zich eerst moeten begeven tot de ware religie, anders zou Salomo hun deze weldaad niet hebben mogen doen, Deut. 7:2. Van het woord uitschot, zie ook boven, 1 Kon. 5:13.
 
38)vijfhonderd
2 Kron. 8:10 staat van twee honderd vijftig, maar versta dat deze in alles zijn geweest vijfhonderd, gelijk hier staat, maar dat zij, bij beurte het opzicht nemende, telkens waren twee honderd vijftig.
 
39)vijftig,
Die bij beurten bedienden het ambt van tien mannen, om de anderen tot het werk aan te drijven. Zie 1 Kon. 5:16, en de aantekening.
 
40)stad Davids
Zie boven, 1 Kon. 8:1.
 
41)hij voor haar
Namelijk, Salomo.
 
42)Millo.
Zie boven, 1 Kon. 9:15.
 
43)driemaal des jaars
Te weten, op het paasch-, pinkster- en loofhuttenfeest; 2 Kron. 8:13.
 
44)het aangezicht des HEEREN
Dat is, in het heilige, recht voor het allerheiligste, waarin de ark was een teken van Gods tegenwoordigheid.
 
45)Ezeon-geber,
Dit is de twee en dertigste legerplaats der Israëlieten geweest, Num. 33:35. Zij was een stad met een haven, liggende aan de Schelfzee of Rode zee.
 
46)Eloth is,
Anders, Elath genaamd, 2 Kon. 14:22, een stad, gelegen in het land Edom aan den oever der Schelfzee. Zie Deut. 2:8. Deze stad heeft Azaria, anders Uzzia genaamd, de koning van Juda, gewonnen en aan Juda wedergebracht, en dezelve herbouwd, 2 Kon. 14:22, maar onder Achaz, den koning van Juda, heeft haar Rezin, de koning van Syrië, den Joden weder afgenomen, 2 Kon. 16:6.
 
47)scheepslieden,
Hebreeuws, mannen der schepen; dat is, die zich met de scheepvaart bezighouden.
 
48)Ofir,
Men houdt dit voor een eiland in Oost-Indië, en wordt van Jozefus, Lib. 8, Antiq. cap. 2, Aurea Chersonesus genaamd, dat wij nu Malakka noemen. Sommigen willen dat dit Peru is geweest in West-Indië.
 
49)vierhonderd en twintig
Vergelijk dit met 2 Kron. 8:18, met de aantekeningen.