1)als vele
Namelijk de Farizeën en schriftgeleerden op Hem aanhielden met vragen, gelijk in Luk. 11:53, te zien is.
 
2)duizenden der schare bijeenvergaderd waren,
Grieks tien duizenden.
 
3)wacht uzelven voor den zuurdesem der Farizeen,
Namelijk opdat gij daardoor niet wordt bedrogen, of hun voorbeeld niet volgt.
 
4)in de duisternis gezegd hebt,
Dat is, in het heimelijke.
 
5)op de daken gepredikt worden.
Dat is, in het openbaar, voor een ieder. Zie de reden van deze manier van spreken in de aantekeningen Matth. 10:27.
 
6)niet meer kunnen doen.
Grieks niet hebben wat zij overvloediger doen zouden.
 
7)de hel te werpen;
Grieks de gehenne. Zie daarvan Matth. 5:22.
 
8)penningskens?
Grieks Assariois; van welker penninkjes waarde zie Matth. 10:29.
 
9)gij gaat vele musjes te boven.
Grieks gij verscheelt van vele musjes.
 
10)enig woord spreken zal
Dat is, iets.
 
11)tegen den Zoon des mensen,
Dat is, die uit menselijke zwakheid, vrees of onwetendheid Christus' persoon, ambt en leer tegenspreekt of lastert.
 
12)tegen den Heiligen Geest gelasterd zal hebben,
Dat is, wie mij moedwillig en uit haat, tegen de overtuiging des Heiligen Geestes, zal geloochend, of gelasterd hebben. Zie hiervan bredere verklaring Matth. 12:32.
 
13)zijt niet bezorgd,
Zie hiervan de verklaring Matth. 10:19.
 
14)leren, hetgeen gij spreken moet.
Matth. 10:19 staat geven; dat is ingeven.
 
15)gierigheid;
Het Griekse woord betekent een onverzadelijke begeerte om altijd meer te hebben.
 
16)want het is niet in den overvloed
Grieks want niet in het overvloeien van iemand, is zijn leven uit zijne goederen.
 
17)land had wel gedragen;
Grieks landschap; dat is een grote streek lands, die deze man bezat.
 
18)die opgelegd zijn voor vele jaren,
Grieks leggende.
 
19)zal men uw ziel van u afeisen;
Grieks zullen zij uwe ziel van u eisen; dat is weghalen of wegnemen.
 
20)schatten vergadert,
Namelijk om alleen tot zijn eigen gemak en vermaak te gebruiken.
 
21)niet rijk is in God.
Dat is, die niet is voorzien met de ware kennis en vreze Gods en met vertrouwen op Hem. Zie 1 Tim. 6:17,18.
 
22)niet bezorgd voor uw
Namelijk met al te grote en angstige zorg, Matth. 6:25.
 
23)leven,
Grieks ziel.
 
24)hoeveel gaat gij de vogelen te boven?
Grieks hoeveel meer verschilt gij van de vogelen.
 
25)een el tot zijn lengte toedoen?
Grieks enen cubiet. Zie Matth. 6:27.
 
26)andere dingen bezorgd?
Grieks overige; namelijk die er behoren tot onderhoud des lichaams en dezes levens.
 
27)het gras dat heden op het veld is,
Zie hiervan Matth. 6:30.
 
28)vraagt niet,
Of, zoekt niet.
 
29)weest niet wankelmoedig.
Of, twijfelmoedig. Grieks zweeft niet herwaarts en derwaarts; namelijk met uwe zorg en gedachten. Ene manier van spreken, genomen van de volken, die omhoog in de lucht herwaarts en derwaarts drijven.
 
30)de volken der wereld;
Of, heidenen; dat is de wereldse mensen.
 
31)toegeworpen worden.
Grieks toegelegd, of toegezet worden.
 
32)het Koninkrijk te geven.
Namelijk Gods, of der hemelen.
 
33)Verkoopt hetgeen gij hebt,
Namelijk liever dan dat gij de armen in hunnen nood zoudt verlaten. Zie Hand. 4:34.
 
34)uw lendenen omgord zijn,
Dat is, zijt bereid. Ene manier van spreken, genomen van des lands wijze, waar zowel mannen als vrouwen lange klederen droegen, die zij opschortten als zij zich bereidden om te reizen of iets te doen.
 
35)wachten,
Dit wordt genomen van de gelijkenis der bruiloften, die des nachts gehouden worden, Matth. 25:1,6.
 
36)wederkomen zal van de bruiloft,
Grieks uit de bruiloft zal scheiden, zal los, of ontslagen worden.
 
37)nachtwake,
De nacht werd gedeeld in vier waken, opdat de een na de ander de wacht zou houden. Zie van deze waken Matth. 14:25.
 
38)komen.
Namelijk ten oordeel, 1 Thess. 3:13; 2 Petr. 3:10; Openb. 3:3, en Openb. 16:15.
 
39)het bescheiden deel
Grieks toegemeten spijs, of koren.
 
40)afscheiden,
Namelijk van zijn gezin. Anders, in tweeën houwen. Zie Matth. 24:51.
 
41)ontrouwen.
Of, ongelovigen. Matth. 24:51 wordt gezegd geveinsden.
 
42)wien men veel vertrouwd heeft,
Of, bij welken men veel weggelegd heeft.
 
43)vuur op de aarde te werpen;
Dat is, de leer des Evangelies, welke in zichzelve en ten aanzien der gelovigen ene leer des vredes is, maar door de boosheid der mensen, die haar niet willen verdragen, wordt zij een vuur der vervolging en aanleiding van tweedracht. Zie Luk. 12:51; Jer. 23:29; 1 Petr. 1:7.
 
44)wat wil Ik,
Of, wat wil ik meer, dewijl het reeds ontstoken is?
 
45)doop gedoopt worden;
Dat is, met zwaar lijden. Zie Matth. 20:22.
 
46)geperst,
Namelijk òf met benauwdheid, òf met begeerte totdat het volbracht is.
 
47)het aanschijn der aarde
Dat is, gestalte, of gedaante.
 
48)beproeven;
Dat is, onderscheiden, gelijk verklaard wordt Matth. 16:3.
 
49)dezen tijd niet?
Dat is, de gelegenheid dezes tijds, in welken zoveel tekenen der tegenwoordigheid van den Messias geschieden, welke hierna genoemd wordt de tijd der bezoeking, Luk. 19:44.
 
50)van uzelven niet,
Namelijk eer gij daartoe gedwongen wordt, gelijk in het navolgende Luk. 12:58 te zien is.
 
51)verlost te worden;
Namelijk met bevrediging en voldoening van uwe partij.
 
52)gerechtsdienaar
Grieks practor; dat is, maner, of afeiser van de schuld, bij den rechter gesteld.
 
53)penningsken
Hoeveel een penninkje waard was zie Mark. 12:42.