1 2 3 4 5


1Daarom, deze1) begeerte niet langer kunnende verdragen, hebben wij gaarne willen te Athene alleen gelaten worden;
2En hebben gezonden Timotheus, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in2) het Evangelie van Christus, om u te versterken, en u te vermanen van uw3) geloof;
3Opdat niemand bewogen worde in deze verdrukkingen; want gij weet zelven, dat wij hiertoe gesteld zijn.
4Want ook, toen wij bij u waren, voorzeiden4) wij u, dat wij zouden verdrukt worden, gelijk ook geschied is, en gij weet het.
5Daarom ook deze5) begeerte niet langer kunnende verdragen, heb ik hem6) gezonden, om uw geloof te verstaan; of niet misschien de verzoeker7) u zou verzocht hebben, en onze8) arbeid ijdel9) zou wezen.
6Maar als Timotheus nu van ulieden tot ons gekomen10) was, en ons de goede boodschap gebracht had van uw11) geloof en liefde, en dat gij altijd goede gedachtenis van ons hebt, zeer begerig zijnde om ons te zien, gelijk wij ook om ulieden;
7Zo zijn wij daarom, broeders, over u in al onze verdrukking en nood vertroost geworden door12) uw geloof;
8Want nu leven13) wij, indien gij vast14) staat in den Heere.
9Want wat dankzegging kunnen wij Gode tot vergelding wedergeven voor u, vanwege al de blijdschap, waarmede wij ons om uwentwil verblijden voor onzen15) God?
10Nacht en dag zeer overvloediglijk biddende, om16) uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken17), hetgeen aan uw geloof ontbreekt.
11Doch onze God en Vader Zelf, en onze Heere Jezus Christus richte onzen weg tot u.
12En de Heere vermeerdere18) u, en make u overvloedig in de liefde jegens elkander en jegens allen, gelijk wij19) ook zijn jegens u;
13Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking, voor onzen God en Vader, in de20) toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen.