1) | Pashur, |
|
Hebreeuws, Paschchur.
|
|
2) | zoon |
|
Dat is, nakomeling.
|
|
3) | Immer, |
|
Op wiens geslacht het zestiende lot in de afdeling der priesters gevallen was. Zie 1 Kron. 24:14.
|
|
4) | bestelde |
|
Of, een bestelde [of overste] een voorganger, dat is, [gelijk sommigen verklaren] de tweede na den hoogpriester, gelijk Eleazar was bij zijns vaders Aärons leven, Num. 4:16, gesteld tot opzicht en regering in Gods huis.
|
|
5) | sloeg |
|
Zie 1 Kon. 20:35.
|
|
6) | gevangenis, |
|
Hebreeuws eigenlijk, omkering, als strekkende tot omkering van den welstand der misdadigers. Zie wijders 2 Kron. 16:10. Sommigen menen dat deze gevangenis alzo genoemd is vanwege de engheid der plaats, als waarin men zich nauwelijks kon omkeren; alzo onder Jer. 29:26.
|
|
7) | bovenste poort |
|
Anders: hoge poort; gelijk 2 Kron. 23:20. Vergelijk onder Jer. 26:10. Van dezen naam, bovenste, of hoogste, is verscheiden gevoelen.
|
|
8) | Benjamin, |
|
Dat is, staande naar het land van Benjamin toe.
|
|
9) | Magor-missabib. |
|
Dat is, schrik, of vrees van rondom, om reden gelijk volgt.
|
|
10) | stel u |
|
Of, Ik geef u den schrik, of der vrees over.
|
|
11) | liefhebbers; |
|
Of, vrienden; alzo Jer. 20:6 en elders.
|
|
12) | slaan |
|
Dat is, ombrengen; zie Gen. 8:21.
|
|
13) | arbeid, |
|
Dat is, al wat zij met haar arbeid verkregen heeft.
|
|
14) | valselijk |
|
Hebreeuws, in, of met valsheid.
|
|
15) | overreed, |
|
Of, verlokt, bepraat, bekout, gelijk men zegt. Enigen verstaan dit van zijn beroep en den last hem gegeven; vergelijk boven Jer. 1:6,7, en zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14:15, en vergelijk onder Jer. 20:10. Hetzelfde woord wordt gebruikt van het rechtvaardig oordeel van God, in het overreden der valse profeten; Ezech. 14:9, zie aldaar.
|
|
16) | overmocht; |
|
Vergelijk de manier van spreken met Jer. 20:10.
|
|
17) | spreke, |
|
Profeterende tot het volk.
|
|
18) | roep geweld |
|
Vergelijk Job 19:7, en de aantekening aldaar.
|
|
19) | zeide ik: |
|
Bij mijzelven, dat is, ik dacht.
|
|
20) | gedenken, |
|
Dat is, niet meer van den Heere vermelden, gene melding meer van zijnen last maken.
|
|
21) | het werd in mijn hart |
|
Des Heeren woord, of zijn last; door de krachtige werking van den Heiligen Geest, of daar was, enz.
|
|
22) | brandend vuur, |
|
Zie al zulke gelijkenis Job 32:18; Ps. 39:4.
|
|
23) | bemoeide |
|
Of, werd vermoeid van, enz. en kon niet, te weten langer inhouden, of den Geest des Heeren wederstaan, ik moest in mijn dienst voortgaan.
|
|
24) | de naspraak |
|
Of, naklap, boos gerucht.
|
|
25) | Magor-missabib, |
|
Zie #Jer. 20:3. Dezen mag men nemen voor een aanleider van hetgeen, waarvan verder in Jer. 20:10 gesproken wordt. Anders: schrik, of vrees, [grijpt mij aan] van rondom, [zij zeggen] enz.
|
|
26) | Geef ons te kennen, |
|
Dat is, verneem er naar en let er op, wat gij van Jeremia hoort, en breng het ons aan, opdat wij het den oversten, zo kerkelijken als politieken, aanbrengen, om tegen hem te beraadslagen.
|
|
27) | al mijn vredegenoten |
|
Hebreeuws, alle mensen mijns vredes, alzo onder Jer. 38:22; vergelijk 2 Sam. 8:10; Ps. 41:10.
|
|
28) | hinking; |
|
Of ik mij ergens in mijn ambt of leven mocht vergrijpen of struikelen, en zij mij daarover ten val of in lijden brengen; vergelijk Ps. 35:15, en Ps. 38:18.
|
|
29) | overreed worden, |
|
Zich met zoete woorden laten misleiden, om het een tegen het ander te zeggen, of anderszins feilen en gelegenheid geven tot zijn verderf.
|
|
30) | zij zijn zeer beschaamd |
|
Profetischerwijze van het toekomende gesproken: zij zullen zekerlijk beschaamd worden; waarover de profeet zich door het geloof alzo verheugt, gelijk te zien is Jer. 20:13. Verhalende ondertussen hoe hij aan de andere zijde is bestreden door de zwakheid des vleses.
|
|
31) | verstandiglijk |
|
Vergelijk boven Jer. 10:21. Of, omdat zij niet gelukkig, of voorspoedig zijn geweest, of zullen zijn; omdat hunne aanslagen zullen feilen.
|
|
32) | eeuwige schande |
|
Of, een eeuwige schande! als een afgebroken rede, verwonderenderwijze.
|
|
33) | heirscharen, |
|
Zie 1 Kon. 18:15.
|
|
34) | nieren |
|
Gelijk boven Jer. 11:20; zie aldaar.
|
|
35) | ontdekt. |
|
Als mijn advocaat en voorspreker.
|
|
36) | Vervloekt |
|
Vergelijk deze klacht der ongeduldigheid met Job 3:3, enz., en zie de aantekening aldaar. De profeet verhaalt hier hoe ongeduldig hij geweest is, als hem al de wereld vloekte en smaadde, zie boven Jer. 20:8, en Jer. 15:10.
|
|
37) | jonge zoon |
|
Hebreeuws, een mannelijk kind, of zoon.
|
|
38) | verblijdende |
|
Hebreeuws, verblijdende verblijdde hij zich.
|
|
39) | steden, |
|
Dit schijnt te zien op de steden Sodom, Gomorra, enz., Gen. 19.
|
|
40) | berouwd; |
|
Zie Gen. 6:6.
|
|
41) | morgenstond |
|
Dat is, vroeg, onvoorzien, als hij er niet op verdacht is; vergelijk Hos. 10:15.
|
|
42) | geroep, |
|
Een gekerm zijner medeburgers of naburen, die omgebracht worden of in levensgevaar zijn, gelijk ten tijde van des vijands overval pleegt te geschieden.
|
|
43) | middagtijd |
|
Als men placht maaltijd te houden en te rusten.
|
|
44) | Dat Hij mij |
|
Alsof hij zeide: Waarom is dat niet geschied? waarom heeft de Heere mij niet gedood? gelijk in Jer. 20:18.
|
|
45) | eeuwiglijk |
|
Hebreeuws, ener zwangere der eeuwigheid; dat is, altijd zwanger blijvende en nimmermeer barende.
|
|
46) | zien, |
|
Dat is, ondervinden. Zie Job 7:7.
|
|