1) | dingen heb Ik |
|
Namelijk van den haat en de vervolging der wereld tegen u.
|
|
2) | geergerd wordt. |
|
Dat is, daardoor als door een onverwachte zaak in uw geloof niet zoudt verzwakt, of wankelmoedig gemaakt worden.
|
|
3) | uit de synagogen |
|
Zie hiervan Joh. 9:22.
|
|
4) | een dienst |
|
Of, ene offerande toe te brengen, te offeren.
|
|
5) | niet gezegd, |
|
Namelijk zo bescheidelijk en openlijk.
|
|
6) | was. |
|
Namelijk en niet zo haast van u zou scheiden, als Ik nu zal doen.
|
|
7) | nu ga Ik |
|
Dat is, nu genaakt de tijd, dat Ik de wereld verlaten zal.
|
|
8) | vraagt Mij: |
|
Namelijk nu, gelijk gij vóór dezen wel gedaan hebt; Joh. 13:36, en Joh. 14:5.
|
|
9) | de droefheid |
|
Namelijk die u belet mij te vragen waarheen, waarom en tot wat einde Ik van u ga.
|
|
10) | de Trooster |
|
Of, de voorspraak; dat is, de Heilige Geest. Zie Joh. 14:16.
|
|
11) | niet komen; |
|
Namelijk met Zijn overvloedige en wonderbaarlijke gaven en werkingen.
|
|
12) | overtuigen van |
|
Namelijk zo door de predikatie der apostelen, als door zijn inwendige werking.
|
|
13) | Van zonde, |
|
Dat is, dat zij zwaarlijk gezondigd hebben.
|
|
14) | in Mij niet |
|
Namelijk als in den waren Messias, maar mij als een goddeloze gedood hebben.
|
|
15) | van gerechtigheid, |
|
Dat is, dat Ik onschuldig gedood ben, en rechtvaardig zijnde voor de onrechtvaardigen geleden heb.
|
|
16) | omdat Ik tot |
|
Dat is, waarvan mijne hemelvaart een zekere getuigenis is.
|
|
17) | niet meer zien; |
|
Namelijk na mijne hemelvaart; Hand. 3:21.
|
|
18) | van oordeel |
|
Dat is, dat Ik macht heb om alles te regeren en te richten, ook om de ongelovigen tot den eeuwigen dood te veroordelen; Matth. 28:18; Hand. 2:36.
|
|
19) | de overste |
|
Dat is, de duivel. Zie Joh. 12:31; Ef. 2:2.
|
|
20) | geoordeeld is. |
|
Dat is, veroordeeld. Overmits hem door mijn dood zijne macht en heerschappij benomen zal worden; Hebr. 2:14; Col. 2:15.
|
|
21) | vele dingen |
|
Namelijk dienende tot versterking en nadere verklaring van hetgeen Ik u tevoren gezegd heb; Joh. 15:15.
|
|
22) | nu niet dragen. |
|
Namelijk overmits uw tegenwoordige zwakheid en bedroefdheid.
|
|
23) | zal gekomen zijn, |
|
Dat is, na mijne hemelvaart over u zal uitgestort zijn.
|
|
24) | al de waarheid |
|
Namelijk die u nodig zal zijn te weten tot uitvoering van uw ambt, alzo dat gij dezelve niet alleen zult weten, maar ook in het leren derzelve niet zult kunnen dwalen; Matth. 28:19.
|
|
25) | van Zichzelven |
|
Dat is, alleen, zonder den Vader en mij. Zie Joh. 5:30.
|
|
26) | gehoord hebben, |
|
Namelijk van den Vader en van mij. Zie Joh. 3:32, en Joh. 15:15.
|
|
27) | verheerlijken; |
|
Namelijk door Zijne getuigenis, gaven en wonderwerken.
|
|
28) | uit het Mijne |
|
Dit is, dezelfde leer der zaligheid, die Ik u geleerd heb, zal Hij u mede openbaren, alzo Hij dezelve van mij zal ontvangen.
|
|
29) | Al wat de |
|
Dat is, al de goddelijke eigenschappen, die de Vader heeft, heb Ik mede, als zijnde Zijn eniggeboren zoon, eenswezens met Hem.
|
|
30) | kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien, |
|
Namelijk zal daar zijn, als Ik in het graf zal liggen.
|
|
31) | kleinen tijd, en gij zult Mij zien, |
|
Namelijk van veertig dagen, nadat Ik wederom zal opgestaan zijn, eer Ik ten hemel zal opvaren.
|
|
32) | bekende, dat |
|
Namelijk door Zijne alwetendheid, die zij zelf bekennen, Joh. 16:30.
|
|
33) | zult schreien, en |
|
Namelijk gedurende den tijd mijns lijdens en afwezens van u.
|
|
34) | zal tot blijdschap |
|
Namelijk als gij mij wederom levend zult zien.
|
|
35) | Een vrouw, wanneer |
|
Grieks de vrouw.
|
|
36) | heeft droefheid, |
|
Namelijk vanwege den smart en den weedom; Gen. 3:16.
|
|
37) | zo gedenkt zij |
|
Dat is, zo acht zij niet meer.
|
|
38) | wederom zien, |
|
Namelijk na mijne opstanding.
|
|
39) | verblijden, en |
|
Namelijk mij wederom levend bij u ziende; Luk. 24:41.
|
|
40) | wegnemen. |
|
Namelijk overmits de oorzaak daarvan altijd zal duren, alzo Ik dan niet meer sterven zal, maar in de eeuwige heerlijkheid altijd zal zijn, en u ook aldaar ene plaats bereiden; Joh. 14:2.
|
|
41) | niets vragen. |
|
Dat is, geen ding behoeven te vragen, alzo de Heilige Geest u in alles zal onderwijzen.
|
|
42) | den Vader zult |
|
Of, van den Vader zult begeren.
|
|
43) | Tot nog toe |
|
Dat is, gij hebt wel totnogtoe, gelijk ook de andere gelovigen in het Oude Testament, in uwe gebeden gezien op den Messias, die nog komen zou, Dan. 9:17; maar voortaan als Ik nu het werk der verlossing zal hebben volbracht, zult gij met meerdere kennis en vertrouwen uwe gebeden doen, ziende op mij als den beloofden Messias zelf, en mijne verdiensten en voorbidding.
|
|
44) | niet gebeden |
|
Of, geen ding; namelijk omdat Ik zelf bij u was, en u alles leerde en van alles verzorgde.
|
|
45) | bidt, en gij |
|
Of, begeert.
|
|
46) | vervuld zij. |
|
Dat is, meer en meer toeneme door het verkrijgen van geestelijke gaven.
|
|
47) | door gelijkenissen |
|
Grieks in gelijkenissen; dat is, door bedekte manieren van spreken, gelijk van ene vrouw, die in barensnood is, Joh. 16:21, en anderszins.
|
|
48) | vrijuit |
|
Dat is, ronduit, met klare woorden.
|
|
49) | van den Vader |
|
Dat is, van hetgeen het koninkrijk Gods aangaat en van de grote daden Gods, gelijk Hij na Zijne verrijzenis zelf en na Zijne hemelvaart door Zijn Heiligen Geest gedaan heeft; Hand. 1:3, en Hand. 2:11.
|
|
50) | In dien dag |
|
Namelijk na het ontvangen des Heiligen Geestes.
|
|
51) | zeg u niet, |
|
Dat is, Ik wil u daarmede niet alleen troosten, dat Ik den Vader voor u bidden zal; hetwelk Ik nochtans ook doen zal; Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1.
|
|
52) | dewijl gij Mij |
|
Dit moet alzo niet verstaan worden, dat de liefde der apostelen tot Christus ene oorzaak zou zijn, die de liefde des Vaders tot hen zou verdienen, alzo de liefde Gods ene oorzaak is waarom wij God en Christus liefhebben, 1 Joh. 4:19; maar dat deze hunne liefde tot Christus een vrucht en kenteken is van de liefde, die de Vader hun toedraagt. Zie Luk. 7:47.
|
|
53) | ben uitgegaan. |
|
Dat is, niet alleen geboren van den Vader, maar ook van Hem gezonden in de wereld, om het werk der zaligmaking uit te richten.
|
|
54) | verlaat Ik de |
|
Dat is, zal haar haast verlaten, namelijk naar mijn lichamelijke tegenwoordigheid. Want naar Zijne Godheid blijft Hij altijd bij ons; Matth. 28:20.
|
|
55) | alle dingen weet, |
|
Namelijk alzo gij door uwe alwetendheid onze gedachten, als wij u willen vragen, met uwe antwoorden voorkomt, Joh. 16:19.
|
|
56) | Hierom geloven |
|
Grieks hierin; dat is, hierdoor.
|
|
57) | Gelooft gij nu? |
|
Dat is, zegt gij dat gij zo vast gelooft?
|
|
58) | verstrooid worden, |
|
Namelijk herwaarts en derwaarts van mij vluchtende.
|
|
59) | naar het zijne, |
|
Grieks in zijn eigen; namelijk plaats, of huis.
|
|
60) | in Mij |
|
Dat is, op mij vertrouwende, of door mij.
|
|
61) | vrede hebt. |
|
Dat is, gerustheid uws gemoeds, niettegenstaande al de zwarigheden, die u zullen overkomen.
|
|
62) | de wereld |
|
Dat is, al wat in de wereld uwe zaligheid zou mogen tegen zijn.
|
|
63) | overwonnen. |
|
Namelijk niet alleen voor mij, Joh. 14:30, maar ook voor u, dewijl gij door het geloof met mij verenigd zijt.
|
|