1) | geest |
|
Versta hier, door het woord geest de levenskrachten des mensen. Zie 1 Kon. 10:5.
|
|
2) | verdorven, |
|
Dat is, vergaan, verdaan en uitgeteerd. Anders, verzwakt, of wordt afgetrokken; te weten van het lichaam.
|
|
3) | mijn dagen |
|
Dat is, de dagen mijns levens zijn bijna ten einde gebracht. Hij vergelijkt zijn leven bij een licht, dat allengskens uitgaat.
|
|
4) | zijn voor mij. |
|
Dat is, zij zijn gelijk als bereid voor mij, zodat er niets overig schijnt te wezen, dan dat ik sterf, zo gans is mijn leven gesmolten en uitgeteerd. Vergelijk Ps. 88:4,5,6.
|
|
5) | bespotters |
|
Versta, niet eigenlijk van zijn lijden, maar van zijn woorden; vergelijk onder, Job 21:3. Anders, bespottingen; te weten, waarmede ik overhaald word.
|
|
6) | overnacht |
|
Dat is, zijn mijn gedachten niet zo bekommerd met de redenen, waarmede zij mij verbitteren, dat ik daarover mijn ogen des nachts openhoud en mijn slaap verlies? Hij geeft reden waarom de krachten zijns levens allengskens verdwenen.
|
|
7) | hunlieder |
|
Te weten, zijner vrienden, die hem bedroefden met hun verkeerd oordeel en bittere aanspraken.
|
|
8) | Zet toch bij, |
|
Te weten, borgtocht of pand, Job keert zich tot God, wensende dat hij over het geschil, dat hij met zijn vrienden had, met God zou mogen pleiten, om zijn recht alzo voor Hem te verdedigen. Vergelijk boven, Job 16:21.
|
|
9) | stel mij |
|
Te weten, die van uwentwege beloven zal, dat Gij in het recht met mij zult treden, en vasthouden aan hetgeen billijk zal bevonden worden.
|
|
10) | in mijn hand |
|
Te weten, van den borg, tot verzekering van hetgeen hij voor u beloven zal. Dit was een manier van doen, gebruikelijk onder degenen, die in hun samenhandelingen elkander ter trouw wat beloven wilden. Zie Spreuk. 6:1, en Spreuk. 11:15, en Spreuk. 17:18, en Spreuk. 22:26.
|
|
11) | hun hart |
|
Anders: het verstand hebt gij voor hun hart verborgen. Hij spreekt van zijn vrienden, die hem onverstandiglijk troostten. Het hart van het verstand te versteken, of te verbergen, is zoveel als te maken dat het hart des mensen de ware wijsheid niet begrijpt.
|
|
12) | verhogen. |
|
Te weten, om hun in dit geschil de overhand over mij te laten hebben, en nog veel min om mijn rechters te wezen, maar zult veel meer wederstaan en straffen.
|
|
13) | Die |
|
Job schijnt hiermede voor te komen dat zijn vrienden hem hadden mogen tegenwerpen, aldus: Het schijnt dat gij ons versmaadt, omdat wij u bestraffen; wilt gij dan dat wij u pluimstrijken? Job antwoordt dat hij dat niet wil, omdat God een vijand is der vleiers; of hij dreigt hier zijn vrienden, omdat zij het recht Gods voorspraken, meer door aanzien van Gods persoon dan door een verstandig begrip van het recht der zaak, boven, Job 13:7, ja ook omdat zij hem schenen te vleien, als zij hem wilden vertroosten met tijdelijken zegen zo hij zich kwam te bekeren; zie boven, Job 5:20,21, enz., en Job 8:5, enz. en Job 11:15,16, enz.
|
|
14) | kinderen |
|
Dat is, niet alleen hij, maar ook zijn nakomelingen die door een rechtvaardig oordeel van God verlaten en gestraft worden.
|
|
15) | Hij heeft |
|
Namelijk, God.
|
|
16) | tot |
|
Dat is, een straatmare, die van mij overal loopt, uit oorzaak van het verdriet en den smaad waarin ik lig.
|
|
17) | trommelslag |
|
Dat is, een algemeen tijdverdrijf en stof van schimp en spotterij.
|
|
18) | mijn oog |
|
Hij wil zeggen dat de krachten zijner zinnen met de sterkte zijns lichaams en de gedaante van zijn aangezicht vergaan en verstorven waren. Vergelijk Ps. 6:8.
|
|
19) | door verdriet |
|
Dat is, door de heftige beroering en ontstelling mijns gemoeds.
|
|
20) | ledematen |
|
Anders, gedichtselen.
|
|
21) | hierover |
|
Te weten, omdat ik, vroom zijnde, nochtans zo vreeslijk gestraft word van God en snodelijk bespot van de mensen.
|
|
22) | huichelaar |
|
Zie boven, Job 8:13.
|
|
23) | opmaken; |
|
Te weten, om den huichelaar zijn kwaad gevoelen te wederstaan. Want hoewel de vromen zich ontstellen over den welstand der goddelozen en den tegenspoed der godvrezenden, nochtans laten zij niet de huichelaars te wederspreken, die daaruit valse besluiten maken om Gods voorzienigheid te loochenen en de godzaligheid te verachten.
|
|
24) | zal zijn weg |
|
Dat is, van zijn vroomheid niet afwijken om den tegenspoed, die hem, of andere vromen, wedervaart. Aldus toont Job dat hij met zijn redenen de vreze Gods niet verminderde, of wegnam, gelijk Elifaz hem verweten had; boven, Job 15:4.
|
|
25) | die rein |
|
Dat is, die met de uiterlijke daad tegen de wet Gods niet misdoet. Zie Gen. 20:5. Hij maakt gewag van de uitwendige reinheid, als een bewijs en teken zijnde van de inwendige, waarvan zij niet mag afgescheiden wezen.
|
|
26) | zal in |
|
Hebreeuws, zal sterkte toedoen; dat is, in kracht of sterkte toenemen, groeiende meer en meer in het geloof, in de hoop, en hierdoor gewapend zijnde tegen allerlei kruis, verdriet en verachting der mensen.
|
|
27) | gij allen, |
|
Hebreeuws, zijlieden allen. Alzo 1 Kon. 22:28; Micha 1:2, enz. Het is een verandering der personen. Hij spreekt zijn vrienden toe, welken hij vermaant dat zij zich bekeren zouden van hun verkeerd gevoelen en kwaadspreken.
|
|
28) | komt nu; |
|
Te weten, om naar mijn woorden te luisteren, die u ware en vaste lering zullen voorhouden.
|
|
29) | mijn gedachten, |
|
Te weten, die ik had van uit dit lijden weder te mogen opkomen en in mijn vorigen staat hersteld te worden.
|
|
30) | de bezittingen |
|
Dat is, welke gedachten mijn hart bezat als iemand zijn erve, waarin hij zich vermaakt.
|
|
31) | zij |
|
Versta, zijn vrienden, die maakten dat hij des nachts niet kon rusten door het overleggen van hun redenen. Of versta, zijn voorgemelde gedachten van welke in Job 17:11 gesproken is. Vergelijk boven, Job 7:3,4.
|
|
32) | het licht |
|
Versta, het licht des daags, veroorzaakt door den opgang der zon. Alzo onder, Job 24:14. Hierom wordt onder, Job 25:3, en Job 31:26, het woord licht voor de zon genomen. Zie daar de aantekening.
|
|
33) | is nabij |
|
Dat is, kort en haast vergaande.
|
|
34) | vanwege |
|
Dat is, uit oorzaak der ellende, die mij overkomen is. Zie Gen. 15:12. De zin is, dat de dag met der haast hem verdween, zonder vermaak of gemak daarin te hebben, en dat door het groot lijden, hetwelk hem van alle kanten benauwde.
|
|
35) | Zo ik wacht, |
|
Te weten, op de verandering, waardoor ik voor dezen mijn ellendigen stand een zeer gelukzaligen hier beneden krijgen zou; gelijk gijlieden mij wijsmaken wilt. Hij ziet op hetgeen zij hem beloofd hadden van den uiterlijken welstand, dien hij in dit leven genieten zou. Zie boven, Job 8:5, en Job 11:15,16,17.
|
|
36) | het graf |
|
Alsof hij zeide: Hoe zou ik hier op aarde nog hopen, gelukkig te zullen wezen; ik verwacht toch hier anders niet dan den dood, en vervolgens het graf voor mijn woning, enz. Vergelijk boven, Job 17:1.
|
|
37) | in de duisternis |
|
Dat is, in het graf; hetwelk ook een land der duisternis genaamd wordt, boven, Job 10:21.
|
|
38) | Tot de groeve |
|
Dat is, ik zal in het graf en bij het gewormte in het kort wonen; gelijk de kinderen bij hun vader en moeder en andere maagschap plegen te wonen.
|
|
39) | Waar |
|
Alsof hij zeide: Nergens. Alzo in het volgende: wie zal mijn verwachting aanschouwen? Niemand; het zijn vergeefse woorden, waarmede gij mij ophoudt.
|
|
40) | verwachting wezen? |
|
Dat is, de gelukzaligheid, die ik hier, naar ulieder zeggen, zou te verwachten hebben.
|
|
41) | Zij zullen |
|
Te weten, de verwachting en het aanschouwen derzelve; of hij gebruikt het getal van vele om daaronder te begrijpen allerlei hoop en verwachting, die dit tegenwoordige leven aangaat.
|
|
42) | handbomen |
|
Dat is, met de baar, waarmede het dode lichaam ter aarde gedragen wordt. Anders, in het graf. Anders, tot de grendelen des grafs; dat is, in de macht en geweld des grafs.
|
|
43) | als er rust |
|
Of, aangezien [mijn] rust tezamen in het stof wezen zal; te weten, in het kort, of haastelijk; dat is, aangezien ik in het kort in het graf zal varen, en ik geen rust dan daar hebben zal.
|
|
44) | te zamen |
|
Te weten, met andere overleden mensen.
|
|