1) | vervallen ware |
|
Of, voorgekomen, verrast, namelijk uit onvoorzichtigheid, of zwakheid, niet uit moedwillig opzet.
|
|
2) | door |
|
Grieks in.
|
|
3) | enige misdaad, gij, |
|
Namelijk waardoor hij u of anderen heeft geërgerd.
|
|
4) | die geestelijk zijt, |
|
Dat is, die door Gods Geest verlicht zijt, en begaafd met bekwaamheid om anderen te kunnen vermanen. Zie 1 Cor. 3:1.
|
|
5) | brengt den zodanige |
|
Namelijk met goede onderwijzing en vermaning. Het Griekse woord betekent eigenlijk heelmaken, volmaken, het gebrek vervullen, of iets herstellen. Zie Matth. 4:21.
|
|
6) | met den geest der |
|
Grieks in den geest.
|
|
7) | ziende op uzelven, |
|
Dat is, gedenkende aan zijn eigen zwakheden, dat hij ook daardoor lichtelijk met dergelijke zonden zou kunnen overvallen worden.
|
|
8) | verzocht wordt. |
|
Dat is, door verzoekingen des duivels en des vleses tot dergelijke zonden gebracht wordt.
|
|
9) | Draagt elkanders |
|
Dat is, helpt dragen, om die te verdragen, beteren, en weg te nemen met Christelijke bescheidenheid en medelijden.
|
|
10) | lasten, en |
|
Dat is, zwakheden en gebreken, die als een zware last op de mensen liggen.
|
|
11) | vervult alzo |
|
Dat is, voldoet, volbrengt, onderhoudt.
|
|
12) | de wet van Christus. |
|
Namelijk van elkander lief te hebben, Joh. 13:34,35; welke, hoewel ze ook van Mozes beschreven is, Lev. 19:18, zo wordt zij Christus' wet bijzonderlijk genoemd, omdat Hij dezelve zijnen discipelen op het hoogste heeft bevolen, zo met vermanen als met Zijn voorbeeld Joh. 15:12; 1 Joh. 3:16.
|
|
13) | meent iets te zijn, |
|
Dat is, meent iets groots, heiligs of bijzonders te zijn, veel van zichzelven houdt, en acht dat hij beter is dan zijn naasten. Waaruit gemeenlijk spruit, dat men de gebreken des naasten zo hard bestraft.
|
|
14) | daar hij niets |
|
Dat is, daar hij uit zichzelven niets goeds heeft, en al wat hij heeft van God heeft ontvangen; 1 Cor. 4:7; 2 Cor. 3:5.
|
|
15) | bedriegt zichzelven |
|
Dat is, maakt zichzelven dwaselijk wijs, hetgeen zo niet is.
|
|
16) | beproeve |
|
Dat is, onderzoeke en toetse, niet naar zijn eigen goeddunken, maar naar den regel en toetssteen van de wet Gods.
|
|
17) | zijn eigen werk; |
|
Dat is, zijn eigen doen en handelingen; niet zozeer het doen van anderen.
|
|
18) | alsdan zal hij |
|
Namelijk als hij bevindt dat zijn doen met de wet Gods overeenkomt.
|
|
19) | aan zichzelven |
|
Dat is, uit zijn eigen goeden wandel, en in zijn eigen conscientie.
|
|
20) | roem hebben, |
|
Dat is, met goede conscientie zal mogen roemen, niet van zijne waardigheid of verdiensten, Rom. 3:27; 1 Cor. 1:29,31; maar dat hij oprechtelijk voor God wandelt naar Zijne wet; 1 Cor. 9:15; 2 Cor. 1:12.
|
|
21) | niet aan een anderen. |
|
Dat is, niet zich met anderen vergelijkende, die hij zou menen zo goed niet te zijn, als hij, gelijk de Farizeër deed; Luk. 18:11.
|
|
22) | onderwezen wordt |
|
Het Griekse woord catechoumenos betekent wel iemand, die in de eerste beginselen van den godsdienst wordt onderwezen, maar hier wordt het breder genomen voor allerlei toehoorders, die door de predikatie des goddelijken woords in de Christelijke religie worden onderwezen, van welken staat zij ook zijn.
|
|
23) | in het Woord, |
|
Namelijk Gods.
|
|
24) | dele mede |
|
Dat is, geve ook zijn deel tot onderhoud der leraars.
|
|
25) | van alle goederen |
|
Grieks in alle goederen; dat is, mildelijk, opdat de leraars des te beter, zonder verhindernis, al hunnen tijd tot het bedienen van hun ambt mogen besteden.
|
|
26) | onderwijst. |
|
Grieks catechiseert; gelijk tevoren.
|
|
27) | Dwaalt niet; |
|
Dat is, wilt uzelven niet ijdelijk inbeelden of laten wijsmaken.
|
|
28) | bespotten; want |
|
Grieks God wordt niet gespot; namelijk met ijdele uitvluchten, die vele gebruiken om de bevelen Gods niet te gehoorzamen; dewijl Hij die uitvluchten niet aanneemt, en ook niet zonder straf laat henengaan.
|
|
29) | zaait, |
|
Dat is, medegedeeld zal hebben zo aan de leraars, waarvan tevoren gesproken is, als aan de armen, waarvan hij in het volgende spreekt; ene gelijkenis, waarmede de overvloedige vrucht der mededeelzaamheid aangewezen wordt. Gelijk uit een graam dat gezaaid wordt, dikwijls honderd wederom opwassen en gemaaid worden; Gen. 26:12. Zie van dezelve 2 Cor. 9:6.
|
|
30) | in zijn eigen vlees |
|
Die zijne goederen besteedt alleen om wellustiglijk daarvan te leven, of schatten voor zichzelven te vergaderen, en niet denkt op de onderhouding der kerkedienaars, noch der armen.
|
|
31) | uit het vlees |
|
Dat is, uit dit misbruik der goederen, die alleen tot zijn vlees besteed worden.
|
|
32) | verderfenis |
|
Namelijk, tijdelijk en eeuwig.
|
|
33) | maaien; maar die |
|
Dat is, daarvan zal hij vergelding en vrucht verkrijgen.
|
|
34) | in den Geest zaait, |
|
Dat is, die zijne goederen besteedt tot geestelijke zaken, om Gods eer en de zaligheid der mensen daardoor te bevorderen, en den armen goed te doen.
|
|
35) | uit den Geest |
|
Dat is, overmits hij zijne goederen tot geestelijke zaken besteed heeft.
|
|
36) | het eeuwige leven maaien. |
|
Dat is, niet alleen hier in dit leven tijdelijken zegen ontvangen, maar ook hiernamaals de eeuwige gelukzaligheid, als ene vrucht der weldadigheid, niet uitverdienste, maar uit genade. Zie Matth. 25:34,35, enz.
|
|
37) | goed doende, |
|
Dat is, weldadigheid betonende.
|
|
38) | niet vertragen; |
|
Het Griekse woord betekent door enig kwaad in het goede verslappen; gelijk veeltijds geschiedt in deze zaak, omdat de menigte der armen groot is, en onder hen dikwijls vele onwaardigenen vele ondankbaren zijn; en omdat de tijd van de vergelding niet terstond komt.
|
|
39) | te zijner tijd |
|
Dat is, hoewel de tijd van vergelding uitgesteld wordt, gelijk er tijd is tussen zaaien en maaien, zo zal evenwel dezelve zekerlijk komen.
|
|
40) | maaien, zo wij |
|
Zie Gal. 6:8.
|
|
41) | verslappen. |
|
Grieks ontbonden, of, losgemaakt zijn.
|
|
42) | terwijl wij tijd |
|
Namelijk om te zaaien, dat is, om den armen goed te doen; hetwelk in den tijd dezes levens moet geschieden, die kort en onzeker is.
|
|
43) | goed doen aan |
|
Grieks het goede werken; dat is, weldadigheid betonen.
|
|
44) | allen, maar meest |
|
Namelijk armen, of anderen, die onze hulp en bijstand nodig hebben. Zie Luk. 10:36,37.
|
|
45) | huisgenoten des geloofs. |
|
Dat is, de gelovige Christenen, die met ons ledematen zijn der gemeente, welke is het huis des levenden Gods, 1 Tim. 3:15; aan dezen zijn wij meer verbonden, en het zou onbehoorlijk zijn dat zij, die tot één huis behoren, elkander honger en gebrek zouden laten lijden.
|
|
46) | Ziet, |
|
Of, gij ziet.
|
|
47) | hoe groten brief |
|
Of, met hoevele woorden, of schriften.
|
|
48) | met de hand. |
|
Namelijk zonder dat door de hand van een ander te hebben laten schrijven, gelij hij wel heeft gedaan Rom. 16:22, en alleen zijnen naam met de groetenis daar onder geschreven, 1 Cor. 16:21; Col. 4:18; daarmede toont hij dan hoezeer dat hij de Galaten acht; en heeft zulks gedaan opdat de valse apostelen niet zouden zeggen dat het Paulus' brief niet was, of een anderen brief, alsof die van hem geschreven ware, in plaats van dien zouden voortbrengen, gelijk zij wel plachten te doen, 2 Thess. 2:2.
|
| No Link found
|
|
49) | die een schoon |
|
Of, die willen wel aangezien, of aanzienlijk zijn. Hij verstaat hier de valse apostelen.
|
|
50) | naar het vlees, |
|
Grieks in het vlees; dat is, door het onderhouden van de uiterlijke en lichamelijke ceremoniën.
|
|
51) | vanwege het kruis |
|
Dat is, om de leer van Christus, die zo genoemd wordt, omdat haar somma en inhoud is, dat door het kruis van Christus het leven ons verkregen is; 1 Cor. 2:2.
|
|
52) | niet zouden vervolgd worden. |
|
Namelijk van de Joden, gelijk wij dagelijks van hen meest vervolgd worden, omdat wij leren dat de wet van Mozes door Christus vervuld en afgedaan is.
|
|
53) | die besneden worden, |
|
Namelijk en de besnijdenis zo sterk drijven als ter zaligheid nog nodig.
|
|
54) | houden de wet niet; |
|
Namelijk in de andere stukken, die mede in de wet geboden worden, maar leiden een ongeregeld of geveinsd leven.
|
|
55) | in uw vlees roemen |
|
Dat is, zij onder u vele aanhangers mogen krijgen en daarvan ijdellijk roemen bij de Joden.
|
|
56) | dan in het kruis van |
|
Dat is, in de rechtzinnige leer van Christus voor ons gekruisigd; 1 Cor. 2:2.
|
|
57) | door Welken |
|
Namelijk kruis van Christus; of, Christus den gekruisigde. De zin komt overeen uit.
|
|
58) | de wereld |
|
Dat is, de eer, gunst en aanzienlijkheid bij de mensen.
|
|
59) | mij gekruisigd is, |
|
Dat is, van mij veracht en verworpen wordt.
|
|
60) | ik der wereld. |
|
Namelijk dewijl ik om de leer van Christus van de wereld veracht, vervolgd en verstoten wordt; 1 Cor. 4:12,13.
|
|
61) | in Christus Jezus |
|
Dat is, in het rijk en de gemeente van Christus, of, naar de leer van Christus. Zie Gal. 5:6.
|
|
62) | enige kracht, |
|
Namelijk om door de besnijdenis het eeuwige leven te verkrijgen, of door de voorhuid verhinderd te worden van hetzelve te verkrijgen.
|
|
63) | nieuw schepsel. |
|
Of, nieuw creatuur, of, waardoor verstaan wordt de wedergeboorte en vernieuwing des mensen door den Heiligen Geest. Zie 2 Cor. 5:17.
|
|
64) | naar dezen regel |
|
Dat is, naar deze leer, die ik in dezen zendbrief van de rechtvaardigmaking des mensen voor God, van de Christelijke vrijheid, en van den Christelijken wandel heb voorgesteld en verklaard.
|
|
65) | zal zijn |
|
Of zij.
|
|
66) | vrede en |
|
Dat is, allerlei geestelijke zegeningen, en voornamelijk verzoening met God en verzekering daarvan door den Heiligen Geest in hun gemoed; Rom. 5:1.
|
|
67) | barmhartigheid, en |
|
Namelijk van God, die de fontein is, waaruit de verzoening en zaligheid des mensen vloeit.
|
|
68) | over het Israel Gods. |
|
Dat is, over alle ware gelovigen, die oprechte Israëlieten zijn en van God daarvoor gekend worden; hetwelk hij daarbij doet om deze van de Israëlieten naar het vlees te onderscheiden. Zie Rom. 2:28,29, en Rom. 9:6, enz.
|
|
69) | niemand doe mij |
|
Namelijk van deze valse apostelen. Dit spreekt hij met apostolische autoriteit om hun verderen moedwil te bedwingen.
|
|
70) | de littekenen van |
|
Namelijk van de slagen, banden en wonden, die ik om Christus en Zijne leer ontvangen heb. Hiermede wil hij tonen dat hij gene vervolging heeft ontzien, gelijk de valse apostelen deden. Zie 2 Cor. 11:23, enz.
|
|
71) | De genade van |
|
Dat is een groet en wens, met welken de apostel zijne zendbrieven eindigt, gelijk hij zelf betuigt, 2 Thess. 3:17. Zie ook Rom. 16:24; 1 Cor. 16:23, en 2 Cor. 13:13.
|
|
72) | geest, broeders! Amen. |
|
Dat is, ziel, gemoed.
|
|