1) | gijlieden nu het land |
|
Dewijl niet alleen de vorige tempel verbrand, maar ook de stad en het ganse land verwoest en het volk Gods weggevoerd was, en in het voorgaande van den nieuwen tempel gehandeld is, zo wordt nu in het volgende gesproken van het land en volk, met hun vorst; afbeeldende een gehele en volkomen herstelling van deze geestelijke republiek onder den Messias.
|
|
2) | zult doen vallen in erfenis, |
|
Dat is, door het vallen of werpen van het lot zult delen onder u; zie Ps. 16:5,6, met de aantekening, alzo onder Ezech. 46:14,22, en Ezech. 48:29; in allen gevallen zie de manier van spreken op de loting, hoewel het lot noch hier noch in het volgende uitdrukkelijk vermeld wordt. Het is aanmerkelijk dat de stammen hunne landpalen niet bij loting, gelijk in het boek Jozua, maar door Gods bijzondere ordinantie in Ezech. 48: worden toegelegd; vergelijk Matth. 25:34.
|
|
3) | hefoffer den HEERE offeren, |
|
Of gave. Hebreeuws, ene heffing heffen, waarmede gezien wordt op de hefoffers der wet, die van de rest als opgeheven of opgenomen en den Heere opgedragen en geheiligd werden.
|
|
4) | heilige plaats, |
|
Te weten, afzonderende dezelve van de rest des lands tot een heilig gebruik; of, men kan [met sommigen] deze woorden voegen bij het woord offeren aldus: Gij zult den Heere offeren van het land een heilig deel, alzo Ezech. 45:4. Hebreeuws, ene heiligheid.
|
|
5) | meetrieten, |
|
Dit ingevoegde woord genomen uit boven Ezech. 42:15,16,17,18,19,20, en hier Ezech. 45:2, waar naar de eerste maat der rieten, de ellen in het bijzonder gespecificeerd worden, voor het ledig, of de vrije buitenruimte.
|
|
6) | in zijn gehele grenzen rondom |
|
Dat is, zo wijd en ver als het reikt.
|
|
7) | heilig zijn. |
|
Hebreeuws, ene heiligheid. Zie boven Ezech. 43:12.
|
|
8) | Hiervan |
|
Deze stof, die hier begonnen en Ezech. 45:9 afgebroken is, wordt in Ezech. 48:8, enz. vervolgd. Men kan het in het geheel bekwamelijk aldus met sommigen verstaan dat dit afgezonderd gedeelte des lands, van vijf en twintig duizend in lengte en breedte, en zo voorts, aan zijne vier hoeken, verder is afgedeeld in drie delen; de eerste tien duizend in breedte, voor het heiligdom met zijn buitenruimte en de woningen der priesters; de tweede tien duizend voor de Levieten; de overschietende vijf duizend voor de stad; en wat er voorts oostwaarts en westwaarts, tussen de zuidelijke grenzen van Juda en de noordelijke grenzen van Benjamin overschoot, voor de dienaars der stad [onder Ezech. 48:18,19], en wijders voornamelijk voor den vorst; waarop in het volgende dient gelet.
|
|
9) | zullen tot het heiligdom zijn |
|
Hebreeuws, zal.
|
|
10) | met vijfhonderd, |
|
Of, door, bij; dat is, [naar sommiger gevoelen] vijfhonderd rieten in lengte, met gelijke vijfhonderd in breedte; of vijfhonderd overeenkomende met andere vijfhonderd in het vierkant rondom gemeten; vergelijk onder Ezech. 48:20.
|
|
11) | buitenruim rondom. |
|
Zie van het Hebreeuwse woord [dat anderszins voorstad wordt overgezet, als er van steden gesproken wordt] boven Ezech. 36:5.
|
|
12) | van deze maat, |
|
Dat is, met of naar deze maat.
|
|
13) | heilige der heiligen. |
|
Hebreeuws, heiligheid der heiligheden; zie Exod. 26:33,34; Lev. 4:6, met de aantekening.
|
|
14) | heilige plaats zijn van het land; |
|
Gelijk Ezech. 45:1.
|
|
15) | de lengte hebben |
|
Zie onder Ezech. 48:13.
|
|
16) | stad zult gij geven |
|
Die niet genoemd wordt. Zie boven Ezech. 40:2.
|
|
17) | heilig hefoffer; |
|
Hebreeuws, hefoffer der heiligheid; waarvan boven Ezech. 45:1, alzo in het volgende.
|
|
18) | vorst nu zal zijn deel hebben |
|
Door dezen vorst, van wien in Ezech. 45, en Ezech. 46: veel wordt gesproken, verstaan sommigen [gelijk boven Ezech. 44:3], den hogepriester, of onzen Heere Christus den Messias zelf, die niet alleen in zijn huis woont en dat met zijne heerlijkheid vervult, maar ook rondom hetzelve zich [om zo te spreken] legert, om dat als koning te beschermen, en die als onze hogepriester en borg al onze schuld op zich genomen hebbende, voor dezelve [alsof het zijn eigen ware] betaald, en zichzelven voor ons [alsof het was voor zichzelven, omdat Hij in onze plaats stond] vrijwillig opgeofferd heeft; idem die niet alleen een koning of vorst is, maar ook een broeder en medegenoot der gelovigen, die Hij zijne medeërfgenamen maakt, zijnde steeds in het midden van hen en met hen, tot aan de voleinding der wereld, biddende voor hen als hun Middelaar, hebbende alleen de macht en het recht zijns weegs in en uit te gaan, zijn leven te laten en weder te nemen, de poort van het heiligdom te openen en te sluiten, enz. Anderen verstaan hier een aardsen Christelijken vorst of regent, en daardoor wijders alle Christelijke regenten en overheden, die God zijne kerk in het Nieuwe Testament, naar verscheidene profetieën van het Oude Testament, zou verlenen, welker eerste en voornaamste zorg meot wezen voor den welstand van Gods kerk, die zij met hunne beschutting als omringen moeten, in de oefening van den waren godsdienst en de achting van den kerkedienst het volk met hun voorbeeld voorgaan, ook zich in dezen houden en gedragen als broeders, medegenoten en medeleden der kerk; voorts recht en gerechtigheid aanstellen en handhaven, alle onrecht, overlast, tirannie en geweld afschaffen en den onderdanen een gerust en stil leven verzorgen, totdat de volmaakte gerechtigheid, heiligheid en vrede in het andere leven daarop volgen.
|
|
19) | voor aan het heilig hefoffer, |
|
Hebreeuws, voor, of tegen het aangezicht, zo in het volgende.
|
|
20) | westerhoek westwaarts, |
|
Hebreeuws, hoek der zee, naar de zee toe, alzo in het volgende, zee voor het westen.
|
|
21) | Dit land aangaande, |
|
Anders, hij zal het in het land hebben tot, enz., of, van het land zal hij [dit] hebben, enz.
|
|
22) | verdrukken, |
|
Vergelijk Ps. 72:2,4,14; Jes. 11:3,4,5, enz., en Jes. 29:18,19,20, en Jes. 42:1,3,4, en Jes. 60:17,18; Zef. 3:13.
|
|
23) | laten, naar hun stammen. |
|
Hebreeuws eigenlijk, geven.
|
|
24) | Het is te veel voor u, |
|
Zie boven Ezech. 44:6. Sommigen verstaan dit alsof God zeide: Gij hebt land, meer dan genoeg voor u, aan hetgeen Ik u toegelegd heb, daarom enz. Anderen houden het voor een verbloemde bestraffing van de overleden koningen van Juda, tot wie God spreekt alsof zij tegenwoordig waren; of van de antichristische kerkelijke en burgerlijke tirannen, die Gods volk zeer lang zouden plagen.
|
|
25) | uitstortingen op van Mijn volk, |
|
Dat gij hen uit het hunne verdrijft en uitstoot, trekkende dat aan u; zulk een overlast zult gij van hen wegnemen, hen daarvan ontlasten. Zie gelijke manier van spreken Jes. 57:14.
|
|
26) | rechte waag, |
|
Hebreeuws, waag, of weegschalen der gerechtigheid, en alzo in het volgende; gelijk Lev. 19:35,36.
|
|
27) | efa, |
|
Zie Lev. 5:11.
|
|
28) | bath zult gijlieden hebben. |
|
Zie 1 Kon. 7:26.
|
|
29) | sikkel zal zijn van twintig |
|
Zie Gen. 23:15, en Gen. 24:22.
|
|
30) | gera; |
|
Zie Lev. 27:25. Het is bij ons zoveel [gelijk het sommigen bekwamelijk op onze munt gepast hebben] als een halve braspenning, van welke twintig een oordje rijksdaalders maken, zoveel als een algemene of burgerlijke sikkel bedroeg, van welken hier gesproken wordt.
|
|
31) | pond zijn. |
|
Hebreeuws, maneh, dat is mina. Zie 1 Kon. 10:17; 2 Kron. 9:16; Ezra 2:69, met de aantekening. De zin is, dat zestig sikkels een pond of mina van goud of zilver zouden maken. Dit wordt gehouden, bij sommigen, voor een nieuwe ordinantie, dewijl de oude mina maar vijftig sikkelen van het heiligdom en honderd algemene hield; maar hier staat van zestig sikkelen, hetwelk zoveel meer zou moeten zijn in het heilige en burgerlijke. Enigen menen dat er zodanige drie verscheidene soorten van munt zouden geweest zijn, die tezamen een pond of mijne zou maken. God wil zeggen dat de gerechtigheid in alles strikt en op het nauwste zal worden onderhouden.
|
|
32) | hefoffer, |
|
Of, de offeranden die, enz. Hebreeuws, de heffing die gij zult heffen. Dit verstaan sommigen van hetgeen het volk het ganse jaar door zou opbrengen tot de gewone offeranden des tempels. [Anderen duiden het op de inwijding des tempels]. Van de offeranden in het algemeen, zie boven Ezech. 40:39.
|
|
33) | zesde deel van een efa |
|
Hebreeuws alsof men zeide: zessen; dat is het zesde deel geven; gelijk vertienen, het tiende deel geven.
|
|
34) | kor, |
|
Zie boven Ezech. 45:11.
|
|
35) | waterrijke land van Israël, |
|
Dat is, uit het beste en vetste weiden. Anders: boven den wijn, of den drank van Israël; dat is, dien Israël zou opbrengen tot drankoffers; vergelijk Ezech. 45:17.
|
|
36) | in dit hefoffer zijn, |
|
Of, zullen tot dit hefoffer, [waarvan in het voorgaande gesproken] [gehouden, of verplicht zijn].
|
|
37) | voor den vorst in Israël. |
|
Of, om den wil van den vorst. Sommigen verstaan het alzo, dat zij met deze contributie vervullen zouden hetgeen anders de vorst zou doen. VergelijK 2 Kron. 31:3, met de aantekening. Anders: met den vorst; idem, tot den vorst toe, zulks dat de vorst daartoe niet gehouden is, als wiens bijzondere offeranden in het volgende verhaald worden. Men zou het ook kunnen nemen als een inhoud of titel van het volgende, en daarbij voegen aldus: Aangaande den vorst in Israël, of van den vorst, enz.; [gelijk zulke titels bij de profeten gevonden worden], die zal doen gelijk volgt.
|
|
38) | opliggen te offeren de brandofferen, |
|
Hebreeuws, op den vorst zal zijn; dat is, het zal zijn plicht zijn.
|
| No Link found
|
|
39) | op alle gezette hoogtijden van het huis Israëls; |
|
Of, in alle gezette bijeenkomsten.
|
|
40) | doen, |
|
Of, bereiden; dat is geven, aanbrengen, laten toemaken.
|
|
41) | Alzo zegt de Heere HEERE: |
|
De volgende nieuwe ordinantie hebben enigen wel aangemerkt, dat Mozes nergens tevoren gegeven was, gelijk ook buiten dat, het onderscheid dat er is tussen verscheidene nieuwe offeranden en ceremoniën, die hier worden vermeld, en de oude voorgaande, uit de verlijking klaarlijk kan worden afgeleid, tot een teken van de afschaffing der ceremoniën en van het vorige priesterdom door de komst en het enig volkomen offer van den Messias, dat hier door vele offeranden wordt afgebeeld naar den stijl van het Oude Testament en den eis van dien tijd, als de klaarheid des lichts en de tijd der herstelling nog niet gekomen was. Zie Gal. 3:23,24,25, en Gal. 4:1,2,3; idem Hebr. 9:8,10.
|
|
42) | jong rund, nemen; |
|
Hebreeuws, kind, of zoon van een rund.
|
|
43) | posten des huizes, |
|
Hebreeuws, post, en zo in het volgende.
|
|
44) | vanwege den afdwalende, |
|
Dat is, voor zodanigen, die door enige afdwaling, of slechtheid, onwetendheid, onverstand, het huis des Heeren mogen hebben ontsticht of verontreinigd, maar niet door moedwil en met opgeheven hand, afbeeldende deze ordinantie, hoe men den zwakken gevallen boetvaardigen zal te hulp komen en oprichten, door middel van een welgeregelde en Christelijke tucht; vergelijk Matth. 16:19, en Matth. 18:18,21, enz.; Joh. 20:23; Rom. 14:4,10,13; Gal. 6:1, enz.; Jak. 5:19,20; 1 Joh. 5:16, enz.
|
|
45) | zal men eten. |
|
Hebreeuws, zal gegeten worden.
|
|
46) | des zondoffers. |
|
Een var tot een zondoffer. Hebreeuws, een var der zonde; dat is, des zondoffers, gelijk doorgaans in deze stof. Zie Lev. 4:3.
|
|
47) | hin olie tot een efa. |
|
Zie Lev. 19:36.
|
|
48) | feest |
|
Versta, het feest der loofhutten, of tabernakelen. Merk, dat aan het pinksterfeest hier niet gedacht wordt; vergelijk Zach. 14:16,19.
|
|
49) | desgelijks doen, |
|
Hebreeuws, naar, of gelijk die; dat is, zoals hij op het voorgaande feest gedaan zal hebben met al deze offeranden, die tevoren verhaald zijn en hier kortelijk worden aangeroerd.
|
|