1) | zij zullen mij niet geloven, |
|
Te weten, de Israëlieten.
|
|
2) | Een staf. |
|
Exod. 4:20 wordt hij genoemd de staf Gods, omdat door de kracht van God grote dingen daarmede zijn uitgericht.
|
|
3) | Toen werd hij |
|
Exod. 7:15 staat: hij werd veranderd in een slang.
|
|
4) | slang; |
|
Exod. 7:10 wordt zij een draak genoemd.
|
|
5) | vlood van haar. |
|
Te weten, van vrees.
|
|
6) | hand. |
|
Hebreeuws, Palm.
|
|
7) | naar de stem van het eerste teken horen, |
|
Dat is, naar het woord, dat door het eerste teken is bevestigd. Hier wordt het teken een stem toegeëigend [gelijk Gen. 4:10, aan het bloed] omdat God door zulke tekenen tot de mensen spreekt.
|
|
8) | Och Heere, |
|
Zie van het Hebreeuwse woordje, overgezet Och, Gen. 43:20.
|
|
9) | ben geen man wel ter tale, |
|
Hebreeuws, ik ben geen man der woorden; dat is, ik ben niet welsprekend.
|
|
10) | noch van eergisteren, |
|
Mozes wanhoopte geheel aan de beterschap van zijn tong, overmits hij zelfs in dien tijd geen beterschap vernam, toen de Heere met hem sprak van deze ambassade.
|
|
11) | gemaakt, |
|
Hebreeuws, gesteld, of, gezet; Ps. 94:9.
|
|
12) | zal u leren, wat gij spreken zult. |
|
Te weten, door mijn Geest, gelijk Christus dit ook zijnen apostelen belooft, Matth. 10:19,20; Mark. 13:11; Luk. 12:12.
|
|
13) | zend toch |
|
Hebreeuws, zend toch door de hand Gij zenden zoudt; dat is, zend er een, wien Gij weet bekwamer te zijn dan ik ben, tot zulk een boodschap.
|
|
14) | de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden. |
|
Dat is, door den dienst, gelijk Exod. 9:35; Ps. 77:21; Hag. 1:1; Mal. 1:1; Hand. 7:35.
|
| No Link found
|
|
15) | weet, dat hij zeer wel spreken zal, |
|
Hebreeuws, dat hij sprekende spreken zal; dat is, wel ter taal is, welk kan en zal spreken.
|
|
16) | hij zal uitgaan u tegemoet; |
|
Anders, hij gaat uit.
|
|
17) | en de woorden |
|
Die Ik tot u gesproken heb, en nog spreken zal.
|
|
18) | in zijn mond leggen; |
|
Dat is, gij zult hem klaarlijk onderwijzen en ten sterkste gebieden mijn woorden getrouwelijk aan te dienen, waar het behoort. Zie Jes. 51:16, en Jes. 59:21; Jer. 1:9, en Jer. 5:14.
|
|
19) | tot een mond zal zijn, |
|
Dat is hij zal uw taalman zijn, en het woord voeren. Anders, in de plaats des monds.
|
|
20) | zult hem tot een god zijn. |
|
Dat is, gij zult het beleid van alles hebben, en hem in mijn naam opleggen en bevelen wat hij zeggen zal; en hij zal u, gelijk Mij, gehoor geven. Vergelijk onder, Exod. 7:1.
|
|
21) | tekenen doen zult. |
|
Waarvan Exod. 7, Exod. 8, Exod. 9, Exod. 10, Exod. 11, zal gesproken worden.
|
|
22) | zeide de HEERE tot Mozes in Midian: |
|
Of, had gezegd.
|
|
23) | uw ziel zochten. |
|
Dat is, uw leven; zie Gen. 19:17; dat is, wie u zochten te doden; zie dergelijke manier van spreken, 1 Sam. 22:23, en 1 Kon. 19:14; Ps. 54:5; Matth. 2:20.
|
|
24) | staf Gods in zijn hand. |
|
Dien God hem had heten te nemen, Exod. 4:17, en door welk middel God tekenen doen wilde, Exod. 17:9. Deze staf wordt ook de staf Gods genaamd, om aan te wijzen dat de kracht om wonderheden te doen niet in den staf, noch in Mozes, maar in God was.
|
|
25) | die Ik in uw hand gesteld heb; |
|
Dat is, die Ik willens ben door uw dienst en mijn macht te doen.
|
|
26) | verstokken, |
|
Anders, verstijven, verharden; alzo namelijk, dat Ik hem mijn genade onthouden en hem aan zijn bozen wil en lusten overgeven zal, zodat hij door zijn eigen boosheid, en door des duivels ingeven, en uit zulke wonderheden, oorzaak en aanleiding nemen zal, des te meer mijn geboden tegen te staan. Zie dergelijke manier van spreken onder, Exod. 10:1, en Deut. 2:30; Jes. 63:17.
|
|
27) | is Israël. |
|
Dat is, het volk of de nakomelingen van Israël: deze worden genoemd Gods eerstgeboren zoon, omdat zij uit genade uit alle heidenen eerst verkoren waren, om Gods volk en kinderen te wezen, en God zo aangenaam, gelijk de eerstgeborenen hunnen ouders zijn.
|
|
28) | heb tot u gezegd: |
|
Anders, Ik zeg u.
|
|
29) | op den weg, in de herberg, |
|
Te weten, naar Egypte.
|
|
30) | hem te doden. |
|
Omdat hij de besnijdenis aan zijn zoon verzuimd had. Zie Gen. 17:14.
|
|
31) | een stenen mes en besneed de voorhuid haars zoons, |
|
Anders, een scherpen steen.
|
|
32) | wierp die voor zijn voeten, en zeide: |
|
Anders, deed het [te weten, de afgesneden voorhuid] zijne [te weten, aan Mozes] voeten roeren. Anderen verstaan dat Zippora haar zoon voor de voeten van Mozes geworpen heeft.
|
|
33) | Voorwaar, gij zijt mij |
|
Versta deze woorden aldus, alsof Zippora zeide tot haar man: ik heb uw leven moeten rantsoenen met het bloed mijns zoons, dien ik besneden heb, en alzo zijt gij mij als een nieuwe bruidegom geworden.
|
|
34) | een bloedbruidegom! |
|
Hebreeuws, een bruidegom der bloeden.
|
|
35) | Hij liet van hem af. |
|
Te weten, God, of de engel, die Mozes doden wilde.
|
|
36) | vanwege de besnijdenis. |
|
Het schijnt dat zij niet wel tevreden is geweest om de besnijdenis van haar zonen.
|
|
37) | aan den berg Gods, |
|
Genoemd Horeb; boven, Exod. 3:1.
|
|
38) | zag, |
|
Te weten, mededogendheid, gelijk Exod. 3:7.
|
|