1) | dit alles |
|
Te weten, hetgeen de onderhouding van het hoge paasfeest aanging, in 2 Kron. 20: beschreven.
|
| No Link found
|
|
2) | opgerichte beelden, |
|
Zie Lev. 26:1.
|
|
3) | de bossen af, |
|
Zie van de bossen en hoogten ter ere en ten dienste der afgoden gemaakt, Lev. 26:30.
|
|
4) | in Efraim |
|
Te weten, in de steden, welke die van Juda het koninkrijk Israëls afgenomen hadden. Zie boven, 2 Kron. 13:19, en 2 Kron. 15:8.
|
|
5) | totdat zij |
|
Anders, totdat zij voleind hadden.
|
|
6) | verdelingen |
|
Zie boven, 2 Kron. 8:14.
|
|
7) | prijzen |
|
Te weten, den Heere.
|
|
8) | de poort |
|
Te weten, des tempels, alwaar de priesters en de Levieten in hun orden en verdelingen elk zijn dienst moesten waarnemen, als in een leger. Vergelijk hiermede de aantekening Num. 4:3.
|
|
9) | Ook het deel |
|
Te weten, bestelde Hizkia. Alsof hij zeide: De koning heeft alzo de diensten en ambten des tempels geschikt en in orde gesteld, ten einde een ieder zijn last wel zou waarnemen, dat hij zichzelven ook in dezen niet onbelast heeft gelaten, ordinerende dat de offeranden hier in den tekst vermeld, uit zijn eigen inkomen genomen zouden worden. Waaruit het schijnt dat zij tevoren bekostigd en gevonden werden uit de schatten des tempels; van welke zie 1 Kron. 26:20.
|
|
10) | brandofferen, |
|
Zie van deze Exod. 29:38,39, enz., en Num. 28:3,4, enz.
|
|
11) | der sabbatten, |
|
Zie Num. 28:9,10.
|
|
12) | nieuwe maanden, |
|
Zie Num. 28:11,12, enz.
|
|
13) | gezette hoogtijden; |
|
Zie Lev. 23.
|
|
14) | het deel der priesteren |
|
Te weten, die hun naar Gods ordinantie tot hun onderhoud toekwam; Num. 18:8, enz.
|
|
15) | versterkt |
|
Dat is, tijd en moed zouden hebben om hun dienst wel waar te nemen, zonder daarvan afgetrokken te worden om anderszins hun kost te winnen.
|
|
16) | in de wet |
|
Dat is, in het onderzoeken, overleggen en verklaren van de wet des Heeren; mitsgaders in het bedienen van den godsdienst in de wet bevolen.
|
|
17) | Toen nu |
|
Dat is, toen nu dat bevel des konings ruchtbaar werd.
|
|
18) | brachten |
|
Hebreeuws, vermenigvuldigen.
|
|
19) | eerstelingen |
|
Zie van deze de wetten en ordinantiën Gods Exod. 23:19, en Exod. 34:26; Lev. 2:14, enz.; Num. 15:17,18,19, enz.; Deut. 26:1,2, enz.
|
|
20) | honig, |
|
Anders, dadels. Het Hebreeuwse woord betekent honig; doch wordt hier van de Hebreën voor dadels, of vruchten van bomen, die zoete vruchten droegen, genomen, welke vanwege haar zoetigheid den honig gelijk zijn. Want God had nergens in zijn wet bevolen de eerstelingen van honig te geven, maar van boomvruchten der aarde en van beesten.
|
|
21) | de tienden |
|
Zie van deze Lev. 27:30.
|
|
22) | vele hopen. |
|
Hebreeuws, hopen, hopen. Zie Gen. 14:10.
|
|
23) | derde maand |
|
Te weten, des heiligen, of kerkelijken jaars. Zie boven, 2 Kron. 15:10, en Exod. 12:2. In deze maand begon de oogst in Kanaän.
|
|
24) | grond |
|
Dit is, het eerste begin van die hopen te maken.
|
|
25) | zevende maand |
|
Zie van deze maand Lev. 23:24. Zij kwam zeer overeen met onzen September, als de vruchten van dat land in de schuren gevoerd waren.
|
|
26) | zegenden |
|
Dat is, loofden en dankten den Heere, omdat Hij het volk in het hart gegeven had, zo vrijwilliglijk zijn gaven op te brengen. Zie Gen. 14:20, en de aantekening.
|
|
27) | en Zijn volk |
|
De mensen te zegenen is hun alles goeds en welvaart toe te wensen. Vergelijk Gen. 31:55, en de aantekening.
|
|
28) | hoofdpriester, |
|
Hebreeuws, de priester het hoofd, of, die het hoofd was. Alzo 2 Kon. 25:18. Boven, 2 Kron. 24:6, wordt hij alleen het hoofd genaamd, namelijk der priesters.
|
|
29) | deze heffing |
|
Dat is, deze gaven en offeranden. Want het woord heffing wordt hier in het algemeen genomen. Zie Num. 5:9.
|
|
30) | gezegend, |
|
Dat is, goed gedaan. Zie Gen. 12:2.
|
|
31) | zodat deze |
|
Of, zodat het over geblevene is deze veelheid; te weten, die nog voorhanden is en die gij ziet.
|
|
32) | bereiden zou; |
|
Dat is, gereed maken. Zie van deze kamers 1 Kon. 6:5, en de aantekening.
|
|
33) | overste, |
|
Dat is, de voornaamste thesaurier die over deze schatten des tempels gesteld was. Naast hem was Simei zijn broeder, als een ondercommies, onder dezen de andere ontvangers, die in 2 Kron. 31:13 genoemd worden. Zie de ordinantie hiervan 1 Kron. 26:20,21.
|
|
34) | overste |
|
Of, voorganger; dat is, den overpriester, boven, 2 Kron. 31:10.
|
|
35) | tegen het oosten, |
|
Dat is, aan de oostpoort des tempels. Zie van deze boven, 2 Kron. 23:5.
|
|
36) | allerheiligste |
|
Hebreeuws, de heiligheden der heiligheden. Versta, het overige des vrijwilligen spijsoffers, Lev. 2:3,10, en de zondoffers, Lev. 6:17,25, de schuldoffers, Lev. 7:1, de toonbroden, Lev. 24:9. Zie ook Num. 18:9.
|
|
37) | delen. |
|
Hebreeuws, te geven.
|
|
38) | aan zijn hand |
|
Versta, zijn bijgevoegde medehelpers, die onder zijn opzicht, zorg en beleid waren.
|
|
39) | zowel |
|
Naar de wet; Deut. 18:8.
|
|
40) | Benevens |
|
Hebreeuws, benevens hun rekenen, of hun rekening der geslachten; dat is, mitsgaders degenen, die in hun geslachtsregisters geschreven waren van al wat mannelijk was. De zin is dat zij niet alleen den priesters, die den dienst in den tempel deden, hun deel gegeven hebben, maar ook hunnen zonen.
|
|
41) | allen, |
|
Dat is, die in den dienst des tempels gebruikt konden worden, en vervolgens van de kerkelijke goederen hun onderhoud moesten hebben.
|
|
42) | tot het dagelijkse |
|
Hebreeuws, om de zaken des daags op zijn dag, dat is, om daar te doen wat op elken dag gedaan moest wezen. Zie gelijke manier van spreken Exod. 5:13. Anders, hun dagelijkse portie voor hun dienst.
|
|
43) | die gesteld |
|
Dat is, die in het geslachtsregister der priesters geschreven stonden; welken niet alleen hun onderhoud gegeven werd, maar ook den Levieten.
|
|
44) | door de ganse |
|
Versta, de vergadering der priesters en der Levieten, die in den tempel den godsdienst moesten verzorgen; zodat niet alleen zij voor hun personen onderhouden werden, maar er werd ook zorggedragen voor hun vrouwen en kinderen.
|
|
45) | in hun ambt |
|
Zie van het Hebreeuwse woord 1 Kron. 9:22. Anders, in, of naar hun getrouwheid, of, op derzelver trouw; dat is, zich verlatende op de getrouwheid der uitdelers [van welken gesproken is 2 Kron. 31:15], dat hun het tijdelijke onderhoud van dezelven zou verzorgd worden.
|
|
46) | heiligheid |
|
Dat is, zeer naarstiglijk en vlijtiglijk geheiligd. Anders, tot de heilige dingen geheiligd.
|
|
47) | in elke stad, |
|
Hebreeuws, in alle stad en stad.
|
|
48) | uitgedrukt |
|
Gelijk boven, 2 Kron. 31:15.
|
|
49) | allen, |
|
Hebreeuws, alle telling, of rekening bij geslachten.
|
|
50) | waarachtig |
|
Hebreeuws, waarheid, of trouw.
|
|
51) | in de wet |
|
Zie boven, 2 Kron. 14:4.
|
|