| 1) | dan de uitnemendste | 
|  | Sommigen nemen dit als van de valse apostelen gezegd, die  zichzelven voortreffelijker hielden dan de apostelen zelf. Doch  het kan ook wel van de ware apostelen genomen worden, die onder  de anderen uitmuntten, wier autoriteit en navolging dezen te  Corinthe valselijk voorwenden, waarom de apostel zichzelven met  dezen vergelijkt. Zie dergelijke Gal. 2:6,9. | 
|  | 
| 2) | slecht ben in woorden, | 
|  | Gr. Idiotes. Zie van dit woord 1 Cor. 14:16. Namelijk gelijk  deze roemen van hunne welsprekendheid en menselijke wijsheid mij  nageven. Want anders, zo gaat de eenvoudige stijl des apostels  in kracht en goddelijkheid alle menselijke welsprekendheid en  schriften verre teboven. Zie 1 Cor. 1:25, en 1 Cor. 2:4,5. | 
|  | 
| 3) | onder u openbaar | 
|  | Of, aan u, in u; namelijk door de krachten, gaven en werkingen,  die gij door ons Evangelie ontvangen hebt. | 
|  | 
| 4) | vernederd heb, | 
|  | Namelijk om mijzelven met mijn eigen handen te onderhouden,  zonder u te bezwaren, Hand. 18:3. En het schijnt, dat deze valse  apostelen hetzelfde ook Paulus kwalijk hebben nageduid, alsof  hij zich daarmede verachtelijk onder hen gedragen had, of die  van Corinthe niet genoeg geacht had, om van hen zijn onderhoud  te willen ontvangen; op welke beide hij daarna bescheidenlijk  antwoordt. | 
|  | 
| 5) | verkondigd heb? | 
|  | Gr. geëvangeliseerd. | 
|  | 
| 6) | beroofd, bezolding | 
|  | Dat is, van hen ontvangen, dat gij schuldig waart te geven. | 
|  | No Link found | 
|  | 
| 7) | om u te bedienen; | 
|  | Gr. tot uwer bediening. | 
|  | 
| 8) | lastig gevallen. | 
|  | Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand alzo te drukken, dat  hij het gevoel verliest, gelijk een lid dat slaapt of verdoofd  is. Anderen zetten het over: ledig zijn tot iemands nadeel. Zie  van hetzelfde woord 2 Cor. 12:13,14. | 
|  | 
| 9) | de broeders vervuld | 
|  | Namelijk die mededienaars van Paulus waren, 2 Cor. 8:16,18, en 2  Cor. 9:3. Zie ook Filipp. 4:15. | 
|  | 
| 10) | en zal mij nog alzo | 
|  | Namelijk ook voortaan alzo, gelijk de volgende woorden  verklaren. | 
|  | 
| 11) | De waarheid van Christus | 
|  | Dat is, zo waarachtig als de waarheid van Christus in mij is.  Een wijze van eedzwering. Zie Rom. 9:1. | 
|  | 
| 12) | verhinderd worden. | 
|  | Gr. gestopt, toegestopt, of opgestopt, gelijk een weg met een  tuin of heg toegestopt wordt, dat is, verhinderd, of benomen, of  opgehouden wordt. De reden waarom Paulus het in Achaje, waar  Corinthe de hoofdstad van was, niet anders heeft willen doen,  wordt in 2 Cor. 11:12 verklaard. | 
|  | 
| 13) | niet liefheb? | 
|  | Namelijk alsof ik u daarmede verachtte, gelijk u deze mensen  willen wijsmaken. | 
|  | 
| 14) | God weet het. | 
|  | Namelijk dat ik u liefheb. | 
|  | 
| 15) | gelijk als wij. | 
|  | Sommigen duiden dit alzo, alsof deze valse apostelen ook de  gemeenten voor niet dienden, gelijk Paulus; doch dit strijdt met  hetgeen 2 Cor. 11:20 van hen getuigd wordt. De mening dan is dat  Paulus daarom ook zonder vergelding in de gemeenten van Achaje  wil dienen, opdat, zo hij veranderde van doen, en bezolding van  hen ontving, deze lieden niet zouden roemen, dat zij daarin  deden gelijk Paulus en de zijnen, die wel in het eerst voor  niets schenen gediend te hebben, wanneer zij nog slecht en klein  waren onder hen, maar als zij vrijmoediger en van meerder  aanzien geworden waren, ook hunne bezolding namen, zowel als  zij; tot welken roem hij hun geen gelegenheid wil geven. | 
|  | 
| 16) | in apostelen van | 
|  | Dat is, den schijn en gedaante van de apostelen van Christus  aannemende, alsof zij hen wilden navolgen. | 
|  | 
| 17) | in een engel | 
|  | Dat is, in de gedaante van een heiligen engel, die bij God woont  in het eeuwige licht; gelijk daartegen het rijk des Satans een  rijk der duisternis genaamd wordt, en zijne woonplaats  duisternis, Col. 1:13; 2 Petr. 2:4; Jud.:6. | 
|  | 
| 18) | einde zal zijn naar | 
|  | Dat is, de eindelijke vergelding of beloning. Zie Matth. 25:41;  alzo wordt dit woord ook genomen 1 Petr. 1:9. | 
|  | 
| 19) | dat ik onwijs ben; | 
|  | Namelijk zo ik mijzelven ga vergelijken met deze lieden, dewijl  zij met hun roemen mij daartoe dwingen. | 
|  | 
| 20) | doch zo niet, | 
|  | Dat is, zo gij oordeelt dat ik hierin niet wijs doe, hoort mij  tenminste in mijne onwijsheid, gelijk gij anderen hoort; een  wijze van spreken bij toelating genomen. | 
|  | 
| 21) | niet naar den Heere, | 
|  | Dat is, niet gelijk den Heere waardig is, of zijnen dienaren,  namelijk zo gij de uitwendige woorden alleen aanziet, en niet op  het doel of einde let, waarom ik zulks doe, hetwelk is om mijn  apostelschap onder u tegen deze roemers te verdedigen, dat ik  van des Heeren wege ook gehouden ben te doen. | 
|  | 
| 22) | vasten grond der roeming. | 
|  | Gr. zelfstandigheid der roeming. Of, vertrouwen, vrijmoedigheid.  Zie 2 Cor. 9:4. | 
|  | 
| 23) | naar het vlees, | 
|  | Dat is, van zaken, die den uitwendigen staat des mensen aangaan. | 
|  | 
| 24) | dewijl gij wijs zijt. | 
|  | Dat is, wijs meent te zijn; een wijze van spreken, wanneer men  het ene zegt en het tegendeel verstaat, tot berisping en  verbetering van dezulken. | 
|  | 
| 25) | zo u iemand | 
|  | Dit zegt de apostel, gelijk ook het volgende van de valse  apostelen, die hoog spraken en zich als heren onder hen  gedroegen, met groot gevolg en pracht, en daarentussen de  gemeente verachtten en uitmergelden. | 
|  | 
| 26) | in het aangezicht slaat. | 
|  | Dat is, de meeste oneer, smaadheid en verachting aandoet; dat is  bij gelijkenis gesproken. | 
|  | 
| 27) | naar oneer, | 
|  | Dat is, wat aangaat de oneer, of om der oneer wil, of tot oneer. | 
|  | 
| 28) | gelijk of wij zwak | 
|  | Dat is, alsof het waarachtig ware, als dezen zeggen dat wij zwak  en verachtelijk onder u waren geweest. Anderen zetten het over:  gelijk dat wij zwak zijn geweest; dat is, dat wij verachtelijk  onder u zijn geweest, hetwelk zij ons ook tot oneer nazeggen. | 
|  | 
| 29) | stout is | 
|  | Dat is, stoutelijk handelt of spreekt. | 
|  | 
| 30) | Ik ben boven hen: | 
|  | Dat is, ik heb in den dienst van Christus meer gedaan, geleden  en uitgestaan dan zij, hetwelk hij met de volgende voorbeelden  bewijst. | 
|  | 
| 31) | doods- gevaar | 
|  | Gr. doden; dat is, merkelijke gevaren des doods. Zie dergelijke  wijze van spreken 1 Cor. 15:31, en 2 Cor. 1:10. | 
|  | 
| 32) | veertig slagen | 
|  | Paulus ziet hier op de wet, Deut. 25:3, waar geboden wordt, dat  de rechters niet meer dan veertig slagen in het straffen zouden  laten geven, welk getal de Joden, opdat zij dat niet zouden  teboven gaan, zo gaven zij een minder. | 
|  | 
| 33) | met roeden gegeseld | 
|  | Of, met stokken geslagen; namelijk, van de heidense overheden,  boven de vijf maal, dat ik van de Joden alzo geslagen ben  geweest, waarvan hij in 2 Cor. 11:24 heeft gesproken. | 
|  | 
| 34) | moordenaars, in | 
|  | Of, straatschenders. | 
|  | 
| 35) | van mijn geslacht, | 
|  | Gr. uit mijn geslacht, namelijk der Joden, gelijk uit de  tegenstelling der heidenen blijkt. | 
|  | 
| 36) | van de heidenen, | 
|  | Gr. uit. | 
|  | 
| 37) | in de stad, | 
|  | Dat is, in de steden, tenware men de stad van Jeruzalem hierdoor  verstond, die om hare uitnemendheid alzo hier kan genoemd  worden. | 
|  | 
| 38) | die van buiten zijn, | 
|  | Dat is, die van degenen, die buiten de gemeenten zijn, aangedaan  worden. Of, die mij naar den uitwendigen mens aangedaan worden. | 
|  | 
| 39) | overvalt mij dagelijks | 
|  | Gr. mijne overvalling die dagelijks is. | 
|  | 
| 40) | is er zwak, dat ik niet | 
|  | Of, wie wordt er beangst of verdriet aangedaan. | 
|  | 
| 41) | zwak ben? | 
|  | Hij spreekt hier niet van zwakheid in het gemoed of geloof,  dewijl hij hen allen moest troosten en sterken, maar van den  angst en het medelijden, dat hij met hen had. | 
|  | 
| 42) | brande? | 
|  | Namelijk met een brandende ijver voor de ere Gods en de  zaligheid dergenen, die geërgerd worden. | 
|  | 
| 43) | mijner zwakheid. | 
|  | Dat is, mijner tegenspoeden en benauwdheden, namelijk omdat ik  daardoor tot gevoel en bevinding van Gods genade, die mij daarin  meer en meer sterkt, gebracht word. | 
|  | 
| 44) | weet dat ik niet lieg. | 
|  | Een wijzen van eedzweren, of aanroeping Gods tot getuige van  hetgeen hij zegt; gelijk 2 Cor. 1:23. | 
|  | No Link found | 
|  | 
| 45) | De stadhouder | 
|  | Gr. de overste des volks; namelijk tegen mij opgewekt zijnde van  de Joden. Zie Hand. 9:24,25. | 
|  | 
| 46) | over den muur | 
|  | Of, dood. | 
|  |