1)Gilgal.
Zie van deze plaats Deut. 11:30; Joz. 4:19, en Joz. 5:9.
 
2)Blijf toch hier,
Dit beveelt hij om Elisa te beproeven, of om de wijze zijner opneming uit een heilige nederigheid te verbergen, zijnde hem niet geopenbaard dat Elisa daarbij moest wezen.
 
3)Beth-el
Zie van deze stad, Gen. 12:8.
 
4)Zo waarachtig
Dat is, zo waar het is, dat de Heere leeft en dat gij leeft, zo waar is het ook, dat ik van u niet zal scheiden. Dit is hier eigenlijk geen eed, ten aanzien van het tweede lid, maar een verzekering van hetgeen men zegt door vergelijking van hetzelve met iets anders, hetwelk buiten twijfel is. Alzo in het volgende, en 1 Sam. 1:26, en 1 Sam. 25:26, en onder, 2 Kon. 4:30, enz.
 
5)ik zal
Hebreeuws, zo ik u verlaten zal! alzo 2 Kon. 1:4,6.
 
6)zonen
Zie 1 Kon. 20:35.
 
7)Weet gij,
Zij en Elisa hebben dit geweten zonder twijfel door Gods openbaring en den geest der profetie.
 
8)uw heer
Namelijk, Elia, wiens discipel en dienaar Elisa was.
 
9)uw hoofd
Hebreeuws, van op, of, over uw hoofd; dat is, van u. Alzo 2 Kon. 1:5. Zij spreken aldus, ziende op de wijze van het zitten in de hogescholen, waar de meester, of leraar, in een verheven plaats zittende, zijner discipelen hoofden aan zijn voeten heeft gehad, zulks dat hij van dezelve scheidende, als wegging van hun hoofden. Vergelijk Deut. 33:3; onder, 2 Kon. 4:38; Hand. 22:3.
 
10)Jericho
Een stad, gelegen in den stam van Benjamin, niet ver van de Jordaan. Zij werd toegenaamd de Palmstad; Deut. 34:3, zie de aantekening.
 
11)die te Jericho
Hieruit blijkt dat de profeten in veel steden hun scholen gehad hebben, in welke jonge profeten en leraars tot bekering van het afvallige Israël opgekweekt werden.
 
12)stonden
Te weten, om waar te nemen wat den profeet Elia wedervaren zou.
 
13)twee delen
Hebreeuws, de mond van twee, in, of van uw geest op, of tot mij; dat is, het deel van twee; hetwelk is twee delen. Het woord mond is voor het deel van enige zaak genomen, Deut. 21:17; Zach. 13:8. De zin is, alsof hij zeide: Dewijl gij, o mijn vader, veel kinderen, dat is jonge profeten, nalaat, die allen een deel uwer gaven zullen behoeven, zo is mijn bede dat ik twee delen heb; dat is, dat mijn deel nog eens zo groot zij als het hunne, zijnde gelijk uw eerstgeboren en voornaamste discipel, die in uw plaats opvolgen moet. Anderen nemen de dubbele portie ten aanzien en in vergelijking van Elia, zodat Elisa zou begeerd hebben nog eens zoveel van de profetische gaven als Elia daarvan had. Ook kan men de begeerte van Elisa eenvoudig aldus verstaan, dat hij begeerd heeft de tweeërlei profetische gaven, in welke Elia onder andere profeten zeer heeft uitgestoken, welke waren: I. het voorzeggen van toekomende dingen; II. het doen van grote wonderwerken. Of hij verstaat het deel der profetie, hetwelk Elia had gehad, hetwelk tweevoudig, dat is zeer groot was geweest, ten aanzien van veel andere profeten.
 
14)harde zaak
Hebreeuws, gij hebt het hard gemaakt met bidden. Hard wordt hier genoemd dat de mensen niet geven kunnen, maar God alleen geeft, en dat zeer zelden.
 
15)indien
Dit wordt hem als een teken voorgesteld van hetgeen God, rakende zijne begeerte, doen zou, opdat hij hier intussen, naar de vervulling van het teken met vurige gebeden verlangen zou, en dat ontvangen hebbende, van nieuws in het beroep van zijn profetisch ambt gesterkt mocht worden.
 
16)zult zien,
Hebreeuws, zult zien van bij u weggenomen worden.
 
17)wagen
Geregeerd en bestuurd van de heilige engelen. Vergelijk onder, 2 Kon. 6:17.
 
18)Mijn vader,
Zo noemt hij zijn meester uit liefde en eerbied, gelijk ter andere zijde de discipelen zonen hunner meesters genoemd worden. Zie 1 Kon. 20:35, en de aantekening daarop.
 
19)wagen Israëls
Dat is, de macht en de sterkte Israëls, welke ten oorlog meest in wagens en ruiters was gelegen. De zin is, dat Elia's leer, gebeden en werken meerdere kracht tot bescherming des lands was dan in het geweld van den oorlog. Vergelijk onder, 2 Kon. 13:14.
 
20)en scheurde ze
Tot een teken van treurigheid, die hij maakte over de wegneming van zijn meester. Zie Gen. 37:29.
 
21)stukken.
Hebreeuws, scheuringen.
 
22)HEERE,
Te weten, die in een gelijke daad door Elia zijn kracht in het verdelen der wateren recht tevoren bewezen had. Zie boven, 2 Kon. 2:8.
 
23)bogen
Hem burgerlijke eer bewijzende, als een profeet, gekomen in Elia's plaats en rijkelijk met zijn profetische gaven voorzien. Zie Gen. 18:2.
 
24)uw knechten
Dat is, bij ons, die bereid zijn u te dienen.
 
25)dappere
Of, sterke. Hebreeuws, mannen, zonen der dapperheid, sterkte, of kloekheid. Versta zulken, die bekwaam waren om deze reis en dit werk aan te nemen.
 
26)opgenomen,
Zij meenden dat hij hun niet voor altijd, maar alleen voor zekere dagen ontnomen was. Vergelijk de aantekening op 1 Kon. 18:12.
 
27)Zendt niet.
Want hij wist voorzeker dat hij naar lijf en ziel tot God in den hemel opgenomen was.
 
28)tot schamens toe;
Dit kan bekwamelijk verstaan worden van Elisa, omdat hij zolang moest gebeden worden, hoewel men het ook zou kunnen verstaan van de zonen der profeten, omdat zij zolang en veel moesten bidden.
 
29)onvruchtbaar.
Dat is, het land laat de vruchten der aarde niet tot haar vollen wasdom en rijpheid komen; ja ook is het leven der mensen en der beesten, mitsgaders huns lijfs dracht en vrucht, schadelijk, waardoor het land van inwoners beroofd wordt. Waarop het Hebreeuwse woord ziet, betekenende beroven van kinderen, mensen, of wat den mens lief is.
 
30)Brengt
Hebreeuws, neemt mij; dat is, neemt en brengt mij. Zie Gen. 12:15.
 
31)dood
Aan mensen en beesten.
 
32)onvruchtbaarheid
Te weten, niet alleen aan mensen en beesten, maar ook aan het land en het gewas der aarde. Zie boven, 2 Kon. 2:19.
 
33)die bespotten hem,
Uit verachting niet alleen zijns persoons, omdat hij kaal was, maar ook zijns ambts, omdat hij een profeet des Heeren was en dienvolgens een gedurig bestraffer der afgoderij, die deze jongens van der jeugd af ingedronken hadden, en die daar binnen Behtel zo afgrijslijk gepleegd werd, dat de profeten deze stad Bethaven, dat is een huis der ijdelheid en goddeloosheid genoemd hebben, Hos. 4:15; Amos 5:5.
 
34)Kaalkop,
Hebreeuws, kaal; dat is, die kaal is.
 
35)vloekte hen,
Niet uit haat van hun personen, maar van de afgoderij, die zij zozeer beminden, dat zij den waren God en zijn trouwe dienaren, van den tijd dat zij enig verstand gehad hadden, geleerd en gewend waren vijandelijk te haten.
 
36)in den Naam des HEEREN.
Dat is, door bevel en ingeving des Heeren; of met aanroeping zijns naams. In den naam des Heeren iets doen, is zulks te doen: I. door bevel, last en drijving Gods, Deut. 18:19; 2 Kron. 33:18; Joh. 5:43; II. met het vertrouwen op Gods hulp en de aanroeping zijns naams, Ps. 44:6, en Ps. 63:5; III. om Godswil, of ter oorzaak van hem, Matth. 18:5; ter ere Gods, Coloss. 3:17.
 
37)Karmel;
Zie 1 Kon. 18:19.