1)scheurde hij
Om daarmede de droefheid zijns harten te betuigen. Alzo boven, 2 Kon. 18:37.
 
2)bedekte zich
Zie van deze ceremonie Gen. 37:34.
 
3)den hofmeester,
Hebreeuws, die over het huis was. Zie boven, 2 Kon. 18:18.
 
4)den schrijver,
Zie boven, 2 Kon. 12:10.
 
5)Jesaja,
Wiens profetisch boek onder de boeken der grote profeten het eerste is.
 
6)der benauwdheid,
Te weten, die ons overkomen is van de vijanden, die mij en mijn volk scheiden en dreigen en den levenden God lasteren.
 
7)kinderen
Het is een gelijkenis, waarin de koning zich vergelijkt bij een barende vrouw, zijn volk bij de vrucht, en den tegenwoordigen nood bij de benauwdheid en het gevaar, waarin een vrouw met haar vrucht is, die geen kracht heeft om deze, als zij in de geboorte staat [vergelijk Hos. 13:13] ter wereld te brengen. Hij wil zeggen dat zij in het uiterste gevaar waren en zonder vermogen om zich daaruit te helpen.
 
8)Misschien zal de HEERE,
Dat is, in achting nemen; dit is hier geen woord van twijfeling, maar van goede hoop. Vergelijk Num. 23:3; Joz. 14:12, enz.
 
9)en te schelden,
Anders, en zal straffen de woorden, die de HEERE uw God gehoord heeft.
 
10)dat gevonden wordt.
Dat is, hetwelk tegenwoordig en voorhanden en in wezen is. Versta door dit overblijfsel den stam van Juda, die den rechten godsdienst behouden had en nog uit zijn land niet verdreven was.
 
11)dienaars
Hebreeuws, jongelingen; dat is, dienaren, of officieren, in getal drie, hier tevoren genaamd boven, 2 Kon. 18:17. Van het Hebreeuwse woord, zie Gen. 22:5.
 
12)geest in hem geven,
Dat is, wil, voornemen, ijver, genegenheid, beweging. Alzo wordt het woord geest genomen in het goede, 2 Kron. 36:22; Ezra 1:1; Hagg. 1:14; en in het kwade, Richt. 8:3; Job 15:13; Spreuk. 16:32, en Spreuk. 25:28. Anderen nemen het woord geest voor geblaas, wind, gedruis.
 
13)gerucht horen zal,
Namelijk, van Tirgaka, den koning van Cusch, die uitkomen zou om hem te bestrijden. Zie onder, 2 Kon. 19:9.
 
14)Libna;
Een stad in den stam van Juda, van welke zie Joz. 10:29, en Joz. 15:42, en Joz. 21:13.
 
15)hij nu hoorde
Namelijk, de koning van Assyrië.
 
16)koning van Cusch,
Dat is, der Arabieren, of der Moren. Zie Num. 12:1.
 
17)zond hij
Hebreeuws, hij keerde weder en zond; dat is, hij zond wederom. Zie Num. 11:4.
 
18)verbannende;
Zie Deut. 2:34.
 
19)zoudt gij gered worden?
Dat is, gij zult ganselijk niet gered worden. Het is een manier van vragen, die zeer sterkelijk loochent. Zie Gen. 18:17.
 
20)Gozan,
Zie boven, 2 Kon. 17:6, en de aantekening.
 
21)Haran,
Een stad in Mesopotamië. Zie Gen. 11:31.
 
22)Rezef,
Hebreeuws, Retsef, gelegen in Mesopotamië.
 
23)Eden,
Dit was een landschap, gelegen in Chaldea of Babylonië. Zie daarvan Gen. 2:8; Ezech. 27:23.
 
24)Telasser waren?
De naam, naar eniger gevoelen, ener sterkte, gelegen in het midden van den Eufraat. Anderen nemen het voor een landschap.
 
25)Arpad,
Zie boven, 2 Kon. 18:34.
 
26)Hena en Ivva?
Zie boven, 2 Kon. 18:34.
 
27)huis des HEEREN,
Dat is, den tempel.
 
28)voor het aangezicht des HEEREN.
Dat is, in het voorhof, tegenover de ark des verbonds, welke was in het heilige der heiligen, tot een teken van Gods tegenwoordige bijwoning. Zie Lev. 1:3, en Lev. 9:24.
 
29)de cherubim
Versta, de twee cherubim, die aan beide de einden van het verzoendeksel der ark stonden, Exod. 25:18, enz. Deze benaming Godes is ook 1 Sam. 4:4. Zie Num. 7:89, met de aantekening.
 
30)woont!
Of, zit.
 
31)dezen gezonden heeft,
Namelijk, Rabsake. Zie boven, 2 Kon. 18:17, enz.
 
32)geworpen;
Hebreeuws, gegeven.
 
33)woord,
Versta, de zaak, die de Heere den profeet Jesaja geopenbaard had, rakende den koning van Assyrië.
 
34)De jonkvrouw,
Versta, den staat of het koninkrijk des Joodsen volks, of de stad Jeruzalem, welke men oordeelt aldus genaamd te zijn, omdat zij nog van niemand ten enenmaal overweldigd en ingenomen was geweest.
 
35)dochter van Sion,
Gelijk het woord dochters, na den naam ener stad gesteld zijnde, betekent de dorpen en kleine steden daaronder sorterende, Num. 21:15; Richt. 1:27; alzo het woord dochter voor den naam ener stad of van een land gesteld zijnde, betekent de inwoners daarvan, gelijk 1 Kon. 19:21; Ps. 45:13, en Ps. 137:8; Jes. 23:12, en Jes. 47:1.
 
36)schudt het hoofd
Het hoofd schudden achter, of over iemand, is, hem verachten en bespotten; Job 16:4; Ps. 22:8, en Ps. 44:15; Jes. 37:22; Jer. 18:16; Klaagl. 2:15.
 
37)en uw ogen
Anders, ja gij hebt uw ogen omhoog opgeheven tegen des Heiligen Israëls.
 
38)Heilige Israëls!
God is zo genaamd, niet alleen omdat Hij heilig is, ja de heiligheid zelve, maar ook omdat Hij zich een volk afzondert, hetwelk Hij door het bloed en den Geest van Christus heiligt. Zie deze benaming ook Jes. 5:24; Jer. 51:5, enz.
 
39)Door middel
Hebreeuws, door de hand.
 
40)uwer boden
Namelijk, Tartan, Rabsaris en Rabsake; boven, 2 Kon. 18:17.
 
41)Libanon;
Zie van dit gebergte 1 Kon. 4:33.
 
42)hoge cederbomen,
Hebreeuws, de hoogte zijner cederbomen, en de keur zijnen dennebomen. Sommigen verstaan hiermede de schone en sterke steden van Juda, die de koning van Assyrië ingenomen had; boven, 2 Kon. 18:13.
 
43)zijn uiterste herberg,
Hebreeuws, de herberg van zijn einde, of uiterste. Versta, al de plaatsen van Judea, in wat uiterste einden of hoeken des lands dezelve zouden mogen gelegen zijn. De zin is dat de koning van Assyrië voorgenomen had geen plaats vrij te laten, maar het gehele land af te lopen, in te nemen en te verwoesten.
 
44)schonen velds.
Anders, Karmels. De naam van een aangenaam en vruchtbaar gebergte, gelegen in den stam van Issaschar, van hetwelk zie 1 Kon. 18:19; het woord schijnt hier genomen te worden voor een schone, lieflijke en vruchtbare plaats. Alzo Jes. 10:18; Jer. 2:7, en Jer. 4:26, enz.
 
45)Ik heb gegraven
Dat is, hoewel ik met mijn leger door dorre en waterloze landen gekomen ben, en dat men mij gezocht heeft alle water te benemen, opdat ik genoodzaakt zou zijn dit land te ruimen, 2 Kron. 32:3,4, nochtans heb ik, door mijn wijsheid en macht, water genoeg bekomen, zelfs in plaatsen, waar het tevoren niet was.
 
46)vreemde wateren;
Dat is, nieuwe en nooit tevoren gevonden of bekende wateren.
 
47)en ik heb met mijn voetzolen
Hij wil zeggen dat hij niet alleen zijn heir kon verzorgen van water, maar ook zijn vijanden, die hij belegerde, daarvan beroven, en dat door de grote menigte van krijgslieden, die hem volgden.
 
48)rivieren
Hebreeuws, rivieren, of beken der belegering.
 
49)Hebt gij niet gehoord,
Tot hiertoe zijn verhaald de woorden des konings van Assyrië. Nu volgen hier weder de woorden Gods, waarmede Hij den koning toespreekt. Hij wil zeggen, Gij hebt u niet te beroemen op uw victoriën, want zij zijn mijn werk, tot straf der volken, door de verwoesting hunner steden en landen.
 
50)van oude dagen af
Hebreeuws, van dagen der oudheid.
 
51)Daarom
De zin is: Gelijk de overwinning van God komt, alzo ook de vrees en verslagenheid en de zwakheid, waardoor men overwonnen wordt.
 
52)handeloos;
Hebreeuws, kort van hand; dat is, van kleine kracht, van krank vermogen. Alzo Jes. 37:27.
 
53)groene grasscheutjes,
Hebreeuws, de groente van het grasje, of kruidje. Anders, het moeskruid der kruidjes; dat is, het kleine moeskruidje.
 
54)zitten,
Dat is, als uw voornemen, raad, aanslagen en bedrijf. Vergelijk hiermede de aantekening Deut. 31:2.
 
55)zo zal Ik
Dit is een gelijkenis, genomen van degenen, die met wrede beesten omgaan; om daarmede te verklaren de kracht Gods, die Hij gebruikt om de razende tirannen te bedwingen.
No Link found
 
56)Mijn gebit
Een andere gelijkenis genomen van degenen, die een wild paard te regeren hebben.
 
57)in uw lippen,
Dat is, in uw mond.
 
58)En dat zij u een teken,
Dit wordt gesproken tot den koning Hizkia, om hem en zijn volk te verzekeren, dat zij van het geweld des konings van Assyrië verlost zouden worden.
 
59)wat van zelf gewassen is;
Het Hebreeuwse woord betekent hetgeen na den oogst van de uitgevallen zaden vanzelf wast zonder den arbeid der mensen.
 
60)wat daarvan weder uitspruit;
Het teken was, dat zij niet alleen in het eerste jaar, als het land van de Assyriërs afgelopen was, maar ook in het volgende daarna genoeg leeftocht, vanzelf opgewassen, in het veld vinden zouden. Zie wijders Jes. 37:30.
 
61)overblijfsel uitgaan,
Te weten, dat aan de handen der vijanden ontkomen zal, zijnde bewaard en verzekerd geweest in de stad Jeruzalem, die in het veld der Assyriërs niet vallen zal.
 
62)de ijver
Dat is, de brandende liefde Gods voor zijn volk en zijn heftige gramschap tegen de vijanden zullen deze verlossing teweegbrengen. Vergelijk Jes. 9:6.
 
63)om Mijnentwil,
Dat is, opdat mijn naam bekend, geprezen, geëerd en gevreesd worde. Vergelijk Spreuk. 16:4; Jes. 48:9,11; Ezech. 36:21,22,23.
 
64)om Davids,
Zie 1 Kon. 11:12.
 
65)leger van Assyrie
Versta, Sanheribs leger, dat voor Libna lag, [of naar sommiger gevoelen, in optocht was naar Jeruzalem], boven, 2 Kon. 19:8, waar Rabsake weder tot hem kwam, zonder Jeruzalem te belegeren, gelijk God beloofd had, 2 Kon. 19:32. Vergelijk Jes. 37:33,36.
 
66)zij zich des morgens
Namelijk, de koning van Assyrië en zijn raadsheren.
 
67)die allen waren dode lichamen.
Te weten, die van den engel geslagen waren.
 
68)Nineve.
Zie Gen. 10:11,12.
 
69)Nisroch,
De naam van den afgod der Ninevieten.
 
70)nederboog,
Te weten, om hem aan te bidden en godsdienstiglijk te eren.
 
71)hem met het zwaard
Gelijk voorzegd was, boven, 2 Kon. 19:7.
 
72)Ararat;
Zie Gen. 8:4.
 
73)Esar-haddon,
Hij regeerde [zoals enigen schrijven] tien jaren in Ninevé. Na dezen is de monarchie van de Assyriërs op de Babyloniërs gekomen.