1)den afgoden
Het Griekse woord Eidolon, hetwelk wij afgod noemen, betekent allerlei beeld of gelijkenis, en in het algemeen al wat buiten of benevens God, enige godsdienstige eer aangedaan wordt, en wordt hier genomen voor een beeld, waardoor men enigen afgod eert, of dat men goddelijke of godsdienstige eer aandoet, onder welken schijn het ook zij. Dewijl nu de heidenen een deel van de offeranden, die zij hunnen afgoden opofferden, gebruikten tot maaltijden, die zij in hun huis, of ook in de tempels der afgoden hielden, waar de Christenen ook somwijlen toe genood werden, zo is den apostel gevraagd, of het ook hun geoorloofd was, hetzij buiten, hetzij binnen de tempels der afgoden, zich tot zulke maaltijden te begeven; waarop de apostel, ten dele in dit hoofdstuk, ten dele in het tiende, antwoordt.
 
2)wij allen tezamen
Namelijk die van God en Zijne natuur, mitsgaders van de Christelijke vrijheid, behoorlijk onderricht zijn. Want Hij zondert zelf daarna de zwakken hiervan uit, 1 Cor. 8:7; en hier schijnt de apostel de woorden te herhalen, die enige lieden onder zich gebruikten om hun doen te verschonen.
No Link found
 
3)opgeblazen, maar
Dat is, eigendunkelijk en verachters des naasten, wanneer de kennis zonder liefde en rechte godvrezendheid is, gelijk de volgende woorden medebrengen.
 
4)de liefde sticht.
Dat is, maakt dat de kennis gebruikt worde tot stichting van ons en onze naasten. Zie Rom. 14:19.
 
5)meent iets
Namelijk zonder bijvoeging van de liefde, gelijk voren.
 
6)God liefheeft,
Namelijk en vervolgens ook zijnen naaste om Gods wil, welke twee dingen niet kunnen gescheiden zijn; 1 Joh. 4:20, en 1 Joh. 5:1,2.
 
7)van Hem gekend.
Dat is, voor de zijnen gekend, gelijk Joh. 10:14; Rom. 8:29, en derhalve ook van Hem geleerd, gelijk sommigen het woord kennen nemen. Zie ook 1 Cor. 13:12, en Gal. 4:9.
 
8)niets is in de
Dat is, geen God is, noch goddelijke kracht heeft om de spijzen te bezoedelen of te heiligen; anders zijn de afgoden ook iets in de wereld, namelijk goud, zilver, stenen, zon, maan, afgestorven mensen, boze geesten en dergelijke, die de heidenen voor goden hielden, maar hebben geen goddelijke kracht, gelijk zij meenden; waarom zij ook in Gods woord ijdelheden en leugens genaamd worden.
 
9)die goden genaamd
Namelijk van de blinde mensen, die zulke schepselen, of ook hun eigen verzinselen, voor goden hielden; Rom. 1:21, enz.
 
10)(gelijk er vele goden
Namelijk zodanige versierde goden, of ook die Gods Woord zelf goden noemt, als daar zijn de engelen en overheden; Ps. 8:6, en Ps. 82:1.
 
11)maar één God,
Namelijk die waarlijk en wezenlijk de eeuwige God is.
 
12)uit welken alle
Dat is, door wiens schikking en almachtige kracht. Zie dergelijke Rom. 11:36.
 
13)tot Hem; en
Dat is, tot Zijne dienst en tot Zijne eer; Spreuk. 16:4, en 1 Cor. 10:31.
 
14)één Heere,
Namelijk die volstrekte macht en gebied over ons en onze conscientiën heeft. Hetwelk de apostel zegt, niet om den Vader en den Heiligen Geest hiervan uit te sluiten, die ook doorgaans in de Schrift onze Heere genaamd worden, maar alleen alle schepselen en versierde goden, gelijk hij tevoren den Vader een God heeft gezegd te zijn, niet om den Zoon en de Heiligen Geest, maar alleen de schepselen en versierde goden daarvan uit te sluiten.
 
15)door welken alle digen
Namelijk als een medewerker des Vaders in al Zijn goddelijke werken; Joh. 1:3, en Joh. 5:19.
No Link found
 
16)wij door Hem.
Hierdoor verstaat hij het werk der verlossing.
 
17)is de kennis
Namelijk dat de afgod niets is, of geen macht heeft om hetgeen geofferd is te bevlekken.
 
18)met een conscientie
Dat is, met een conscientie, die gevoelt dat de afgod wat is en macht heeft om de spijs te bezoedelen.
No Link found
 
19)tot nog toe eten
Dat is, zonder dat zij tot nu toe tot een ander gevoelen zijn kunnen gebracht worden.
No Link found
 
20)wordt bevlekt.
Namelijk dewijl zij evenwel eten hetgeen zij voor bevlekt houden, en dat tegen hun gemoed.
 
21)De spijze nu
Dat is, het eenvoudig gebruik der spijs. Sommigen nemen dit voor de woorden des apostels, die de sterken hiermede zou onderwijzen, dat zij des te beter zulke spijs mogen nalaten; anderen nemen het voor de woorden dergenen zelf, die onder dit voorwendsel durfden van het afgodenoffer eten. Beide komt niet kwalijk overeen met hetgeen volgt.
 
22)hebben geen overvloed;
Namelijk in het geestelijke, of ten aanzien van de aangenaamheid voor God. Alzo ook het volgende. Zie Rom. 14:17.
 
23)deze uwe macht
Namelijk die gij hebt, of vermeend te hebben in het gebruiken van zulke spijs.
No Link found
 
24)een aanstoot
Het woord aanstoot beduidt somwijlen ene droefheid, die men heeft over hetgeen iemand onbehoorlijk doet, maar hier beduidt het ene vrijmoedigheid, die iemand neemt om te doen gelijk een ander, hoewel hij gevoelt dat de ander kwalijk doet, gelijk het volgende uitwijst.
 
25)die de kennis
Namelijk dat de afgod niets is, gelijk voren.
 
26)in der afgoden
Of, gelijk sommigen dit verstaan, aan de tafel der afgoden; dat is in den maaltijd, die ter ere van den afgod gehouden wordt.
 
27)gestijfd worden
Gr. gesticht; hetwelk hier ten kwade wordt genomen.
 
28)om te eten de
Namelijk daar hij het evenwel daarvoor houdt dat de afgod deze dingen heeft ontreinigd, of, gelijk de afgodendienaars spraken, zichzelven toegeheiligd.
 
29)door uwe kennis
Of, om uwe kennis; dat is, door of om het misbruik uwer kennis, dewijl gij dezelve niet gebruikt tot stichting, maar met ergernis der zwakken.
No Link found
 
30)verloren gaan
Namelijk dewijl gij daarmede, zoveel in u is, dezen uw zwakken broeder met uw voorbeeld oorzaak geeft om alzo allengskens tot den afgod te vervallen, en van den Christelijken godsdienst af te vallen en alzo verloren te gaan. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 5:28; Rom. 14:15.
 
31)om welken
Namelijk zwakken broeder.
 
32)Christus gestorven is?
Namelijk om hem van het verderf te behouden, en tot dien einde ook van den afgodendienst en de vorige ijdele wandelingen te verlossen; 1 Petr. 1:18. Want hoewel degenen, voor wie Christus gestorven is en die Hij door Zijn dood waarlijk verlost heeft, niet door de verleidende kracht der ergernissen kunnen verleid worden, Matth. 24:24; Joh. 10:15,28, nochtans zo doen degenen, die ergernis geven, anders niet, zoveel in hen is, dan dat zij de zwakgelovigen in het verderf zouden brengen, tenware zij door de kracht Gods en Christus' voorbidding bewaard werden; Luk. 22:31,32; 1 Petr. 1:5.
 
33)kwetsende, zondigt
Gr. slaande; hetwelk ene zaak is van grote onbarmhartigheid, de conscientie van zodanigen, die van zelf zwak is, met slaan of kwetsen nog zwakker maken, en gelijk als doden.
 
34)tegen Christus.
Namelijk wiens leden zij zijn. Zie Hand. 9:4.
 
35)indien de spijze
Namelijk van wat soort die ware. Hier stelt de apostel een algemenen regel, waarnaar de conscientie aller gelovigen moet geregeld worden, ten aanzien van de middelmatige dingen en van de zwakken; maar niet ten aanzien van de halsstarrigen of moedwilligen. Zie Matth. 15:12, en Gal. 2:3, enz.
No Link found