1) | Jehu, |
|
Van deze profeet leest men ook 2 Kron. 19:2, en 2 Kron. 20:34, en is te onderscheiden van Jehu, die koning van Israël geweest is, onder, 1 Kon. 19:16, en van anderen, die deze naam mede gehad hebben, 1 Kron. 2:38, en 1 Kron. 12:3.
|
|
2) | Hanani, |
|
Die mede te onderscheiden is van anderen, die denzelfden naam gehad hebben, 1 Kron. 25:4; Ezra 10:20.
|
|
3) | uit het stof |
|
Dat is, uit een zeer lagen en geringen staat. Vergelijk 1 Sam. 2:8; Ps. 113:7. Het woordje stof is dikwijls genomen voor laagheid, verachting, onvermogen, droefheid, nietigheid, Job 16:15; Ps. 7:6, en Ps. 119:25; Jes. 26:5; Klaagl. 3:16.
|
|
4) | gewandeld hebt |
|
Zie boven, 1 Kon. 15:26.
|
|
5) | doen zondigen, |
|
Zie boven, 1 Kon. 14:16.
|
|
6) | zo zal Ik |
|
Anders, zo zal Ik doen branden achter Baesa en achter zijn huis.
|
|
7) | huis wegdoen; |
|
Dat is, geslacht; alzo in het volgende. Zie boven, 1 Kon. 14:10.
|
|
8) | Die van Baesa |
|
Zie boven, 1 Kon. 14:11.
|
|
9) | Thirza; |
|
Zie van deze stad boven, 1 Kon. 14:17.
|
|
10) | Alzo geschiedde |
|
De zin is: Gelijk tevoren het woord des Heeren geschied was door den profeet Ahia tegen Jerobeam, boven, 1 Kon. 14:7 dat ook alzo hetzelfde geschied is door den profeet Jehu tegen Baesa en dat beide voorzeggingen elk op haar tijd vervuld zijn.
|
|
11) | den dienst |
|
Hebreeuws, door de hand; alzo onder, 1 Kon. 16:1. Zie Lev. 8:36.
|
|
12) | in de ogen |
|
Alzo onder, 1 Kon. 16:19,25,30. Zie Gen. 38:7, en boven, 1 Kon. 11:6.
|
|
13) | het werk |
|
Hetwelk meest tweeërlei was: I. afgoderij, in welke hij Jerobeam was gelijk geweest; II. moorddadigheid en tirannie tegen diens huis bedreven, gelijk de volgende woorden van 1 Kon. 16:7 uitwijzen. Vergelijk Hos. 1:4.
|
|
14) | hetzelve |
|
Te weten, het huis van Jerobeam.
|
|
15) | hofmeester |
|
Hebreeuws, die over het huis was; te weten, des konings. Versta daardoor, het gehele hofgezin. Die nu daarover gesteld is, wordt bij ons hofmeester genoemd. Vergelijk boven, 1 Kon. 4:6, en de aantekeningen daarop.
|
|
16) | zeven en twintigste jaar |
|
Zie boven, 1 Kon. 16:8.
|
|
17) | werd koning |
|
Te weten, den tijd van zeven dagen. Zie onder, 1 Kon. 16:15.
|
|
18) | troon zat, |
|
Op dezen te zitten, is als koning te regeren; welk woord hier ook tot verklaring voorgaat, gelijk boven, 1 Kon. 1:13. Zie voorts aldaar de aantekeningen.
|
|
19) | die mannelijk was, |
|
Zo boven, 1 Kon. 14:10.
|
|
20) | zijn bloedverwanten, |
|
Hebreeuws, zijn lossers; wien het toekwam de wraak des doodslags wettelijk te verzorgen, welke waren de naasten van den bloede; Num. 35:12.
|
|
21) | zijn vrienden. |
|
Dat is, zijn goede beminden en bekenden, ofschoon zij door maagschap hem niet bestonden.
|
|
22) | zonden van Baesa, |
|
Op welke God gezien heeft, die aldus zijn gerechtige wraak uitvoerde, en niet Zimri, die alleen zijn ongerechtigen moedwil volgde, boven, 1 Kon. 16:7. Vergelijk ook boven de aantekeningen op 1 Kon. 15:29.
|
|
23) | ijdelheden. |
|
Dat is, afgoden, die gans niets zijn in de wereld; 1 Cor. 8:4, en 1 Cor. 10:19. Zie Lev. 19:4.
|
|
24) | in het boek |
|
Zie boven, 1 Kon. 14:19.
|
|
25) | Gibbethon, |
|
Zie boven, 1 Kon. 15:27.
|
|
26) | gelegerd had, |
|
Namelijk voor Gibbethon.
|
|
27) | een verbintenis |
|
Zie boven, 1 Kon. 15:27.
|
|
28) | Omri, |
|
De vader van Achab, met welken hij in het stuk van valsen godsdienst, ijdele bijgelovigheden en kwade werken gevoegd wordt, Micha 6:16, en wordt in dezen verklaard erger geweest te zijn dan al de koningen, die vóór hem geweest waren, onder, 1 Kon. 16:25.
|
|
29) | boven zich |
|
Dat is, het huis waarin hij was, verbrandde hij met zichzelven. Een gelijke manier van spreken is Richt. 12:1.
|
|
30) | in de ogen |
|
Zie boven, 1 Kon. 11:6.
|
|
31) | wandelende |
|
Dat is, volgende de zonden van Jerobeam. Zie boven, 1 Kon. 15:26.
|
|
32) | zijn zonde, |
|
Zie boven, 1 Kon. 14:16.
|
|
33) | verbintenis, |
|
Zie boven, 1 Kon. 15:27.
|
|
34) | gemaakt heeft, |
|
Hebreeuws, verbonden heeft.
|
|
35) | boek der kronieken |
|
Hieruit blijkt dat dit boek niet te verstaan is van de twee boeken der kronieken, die in den Bijbel achter de twee boeken der koningen volgen; gelijk aangetekend is boven, 1 Kon. 14:19; overmits in deze kronieken niet geschreven is hetgeen hier en onder, 1 Kon. 16:27, verhaald wordt.
|
|
36) | in twee helften; |
|
Hebreeuws, in de helft.
|
|
37) | volgde Tibni, |
|
Hebreeuws, was achter Tibni; alzo in het volgende. Zie boven, 1 Kon. 1:7.
|
|
38) | twaalf jaren; |
|
Zijnde daaronder begrepen de vier jaren, die hij met Tibni geregeerd had, beginnende van het zeven en twintigste jaar des koninkrijks van Asa.
|
|
39) | Samaria |
|
Hebreeuws, Schomeron. Is een berg, gelegen in den stam van Efraïm, omtrent de palen van den stam van Manasse; van welken de stad Samaria, daarop gebouwd, en het gehele omliggende landschap zijn naam gekregen heeft. Vergelijk boven, de aantekeningen 1 Kon. 13:32.
|
|
40) | talenten zilvers, |
|
Zie van het gewicht eens talents, Exod. 25:39.
|
|
41) | Semer, |
|
Onderscheiden van de anderen, die dezen naam gehad hebben, 1 Kron. 6:46, en 1 Kron. 7:34.
|
|
42) | Samaria. |
|
Een stad, gebouwd op het voorgemelde gebergte; in welke de koningen Israëls, nadat zij Thirza verlaten hadden, hun hof en woning gehad hebben, meer dan twee honderd jaren eer Salmanasser deze stad ingenomen, het rijk Israëls uitgeroeid en de tien stammen gevankelijk in Assyrië vervoerd heeft, 2 Kon. 17:5, enz.
|
|
43) | ijdelheden. |
|
Zie boven, 1 Kon. 16:13.
|
|
44) | gepleegd heeft, |
|
Hebreeuws, gedaan heeft. Anders, waardoor hij het gedaan heeft.
|
|
45) | zijn die niet |
|
Zie boven, 1 Kon. 16:20.
|
|
46) | jaren. |
|
Te weten, niet volkomen; want het eerste jaar heeft hij gemeen gehad met zijn vader, het laatste met zijn zoon. Zie boven, 1 Kon. 16:8.
|
|
47) | was het een lichte zaak, |
|
Dat is, was het een kleine en geringe zonde, dat hij de afgoderij en gruwelen van Jerobeam navolgde? versta, neen het, geenszins; maar het was [wil de Heilige Geest zeggen] een afgrijslijke afwijking van den waren God. Want deze manier van vragen brengt zeer sterke loochening mede. Zie Gen. 18:17.
|
|
48) | Baal, |
|
Zie Richt. 2:11.
|
|
49) | huis van Baal, |
|
Dat is, in den tempel; alzo 1 Sam. 5:2, en 1 Sam. 31:9,10; boven, 1 Kon. 12:31; 2 Kon. 10:21.
|
|
50) | bos, |
|
Te weten, ter ere van den afgod Baäl. Zie Deut. 7:5.
|
|
51) | nog meer deed, |
|
Hebreeuws, toedeed, of, toevoegde te doen. Zie Gen. 8:10.
|
|
52) | op Abiram, |
|
De zin is, dat hij de bouwing begonnen heeft met het verlies van zijn eerstgeboren zoon, en voleind met het verlies van zijn jongsten, waarmede vervuld werd de vervloeking van Jozua over de vijfhonderd jaren tegen den herbouwer dezer stad uitgesproken; Joz. 6:26.
|
|
53) | den dienst van Jozua, |
|
Hebreeuws, door de hand. Vergelijk Lev. 8:36, en de aantekeningen.
|
|